Fragment uit ‘Eiland ik’.
7.
Voor een vogel ben ik rustplaats
Voor een vrachtschip hindernis
Of haven.
Voor het strand ben ik de huisbaas.
Voor de zee de arme buurman.
Voor de zon ben ik een steenpuist
Op het wateroppervlak.
Voor de lucht ben ik de bodem.
Voor het diepzee ben ik dak.
Daartussen tracht ik iets te wezen
alsof ik niet ontbrak.
Sprookje,
er is eens.
1. Genesis
Wit doek eist
schilder.
Zijn linkerhand wordt vastgehouden
door een meisje dat glimlacht.
Zijn rechterhand schildert de zee.
Zee eist strand.
Strand eist spelende kinderen.
Hij denkt :
‘Als ik haar kus
kust iedereen elkaar.’
2. Liefde
Lichaam dat
te weinig werd gestreeld
heeft handen die niet durven
en zwaaien met biljetten
om te aaien aan zichzelf
toen ze nog jong.
Handen herhalen
Hun gedroomd verleden.
Jongetje ligt naakt te mooi
te mager op bed en buik
de armen wijd
de benen in elkaar verstrengeld.
Hij weet :
‘Als ik liefde geef
Heb ik er zelf geen meer.’
3. Museum at home
Plastieken
doos
met raam zonder landschap
en infrarood lichtje
dat voortdurend op ons richt.
De televisie
staat uit.
De dichter weent
kijkt naar zichzelf
legt zijn haar
en zijn verdriet goed.
4. Penseelstreek/litteken
Zijn linkerhand
wordt gebroken
Door een meisje dat weent.
Hij wordt bang
zijn ogen draaien weg
en alle schoonheid vlucht mee.
Zijn rechterhand schildert de storm.
Beelden worden vlekken
die beelden in zich dragen.
5. De blijde boodschap: medelijden
Hand wrijft
over haar jongetje.
Mond drukt zich even op voorhoofd.
Handen leggen deken om hem heen
en koken soep. Ze denken lief.
Ze denken mama.
Het jongetje
kruipt op het doek
van de schilder, denkt ‘Hollywood,
here I come’, roept : « Ik heb pijn ! »
Hij steekt
zijn handen in de lucht
alsof hij wint en toont de gaten
van de pikken en het geld
dat erdoor valt.
6. Tsoenami
Zijn linkerhand
is leeg.
Zijn rechterhand legt het
penseel weg en wrijft
wat nagelaten lippenstift
van zijn wang.
Hij ziet de
stilte voordien
denkt :
‘geluk heeft geen toekomst’.
De kinderen
rapen talrijk vis.
Ze lachen. Ze denken aan barbecue.
Ze gooien ermee naar elkaars kop.
Het jongetje,
afwijkend blij
dat hij alleen
en niemand anders
weet wat niet gebeurt.
Hij is de enige
slotzin op het doek
dat bevroren ligt in hier,
bevroren ligt in nu.
De kader kan het geluk net afbakenen.
7. Seven
De televisie
ontploft,
denkt : ‘Realiteit’.
en schenkt de vissen
terug het water
om op dood te liggen.
We weten dat
de kinderen
gestorven zijn maar ze houden
niet op te vergaan.
En toen gebeurde
het
dat het jongetje over het water liep
Omdat hij met zijn verdriet
een dwingende afspraak had
en hij haast zich naar Europa,
naar de dichter.
Samen zitten
ze aan tafel
kijken elkaar aan en uit.
Het jongetje vraagt de dichter
om wijn en champagne.
Het wordt in
een aquarium gegoten
en het jongetje zwemt erin
en vraagt de dichter :
« Duw mij onder».
Terwijl de
dichter hem verdrinkt
glimlacht het jongetje
voelt de handen van zijn vrienden
die klappen en hem opheffen
voelt de handen die hem schrijven
en hem doden om te helpen
en de dichter
weent
voor het eerst
zonder zichzelf
ook maar te zien.
Floris
Schillebeeckx (1982) studeert Kleinkunst bij Studio
Herman Teirlinck in Antwerpen. Daarnaast is hij dichter. Hij publiceerde
onder andere in het Vlaamse tijdschrift Eneris.
Wat of wie
is je inspiratiebron ?
Eigenlijk
alleen mijn persoonlijke ervaringen, in welk beeld ik ze ook vorm
geef. Het lijkt mij overmoedig het over iets anders te hebben. Maar
tot ‘persoonlijke ervaringen’ reken ik dan alles wat
via mijn lichaam is gegaan. Het is een soort verteringsgedachte.
Een groot zelfbewustzijn vind ik noodzakelijk voor creativiteit.
Wie zichzelf niet kent kan zich ook niet uitdrukken in een werk
dat los van hem komt te staan. Er is geen vonk. Er is hooguit iemand
al jaren bezig twee stukjes hout tegen elkaar aan te wrijven. Anders
is schrijven een handeling zonder scheppend te zijn.
Ik vind niet dat poëzie over poëzie mag gaan of over de
taal. Taal is een middel waarmee de in de wereld aanwezige poëzie
kan uitgedrukt worden maar voor mij nooit een thema. Ik vertrek
dus ofwel vanuit een emotie die ik vorm tracht te geven, ofwel vanuit
een concept waar ik gevoel in investeer. Wanneer ik dit niet zou
doen zou ik geen enkele noodzaak ervaren om te schrijven. Ik ben
beginnen schrijven als kind in dagboeken, allemaal erg therapeutisch,
maar daar ligt wel de kern van wat schrijven voor mij is. Het werkt
voor mij als een catharsis. Het is een zoeken naar beheersing van
het leven dat ik pas aanvaard in al zijn wisselvallige gruwelijkheid
wanneer ik het opschrijf. Vanuit het schrijven zelf ontstaan bij
mij gedachten en verbanden tussen mezelf en de dingen om mij heen.
Door aan die verbanden te werken creëer ik een blik, een manier
van kijken en die maakt uiteindelijk de realiteit uit want er is
niets buiten mijn hoofd dat ik kan zijn of ervaren. Ik geloof dus
dat de literatuur en eender welke andere kunstzinnige uiting betekenis
aan het leven geeft of beter gezegd de betekenissen die in het leven
aanwezig zijn opmerkt en aanduidt. Dit verbreedt de ervaringswereld
van de maker en zo ook de emotionele en intellectuele intensiteit
van zijn leven. Het interesseert me dan ook niet echt of dat bij
de lezer allemaal het geval is. Ik schrijf nooit voor een publiek.
Dat zou ik behaagziek vinden. Ik geloof er wel in dat wanneer de
emotionele en intellectuele inzet van de schrijver hoog genoeg is
dat dat bij de lezer ook overkomt. Dat is dan het soort naïeviteit
dat ik nooit wil verliezen.
Naast deze uiteg ben ik erg geïnteresseerd in de films van
Fassbinder, Bergman en Von Trier; de muziek van Costello, Keith
Jarret, Kurt Weil en Brecht, Sjostakovitsch en de Evil Superstars;
de boeken van Saramago, Hemingway, Oë, Dostojevski en Kundera;
de theaterstukken van Euripides, Elliot, Tsjechov, Beckett,…
en omdat ik hem binnenkort ga spelen ook Mamet ; en geef ik toe
dat er nauwelijks dichters zijn die ik graag lees maar vooral gedichten.
Waarom kom
je dan toch naar buiten met wat je doet ?
Om de dialoog
op te zoeken. Om een deelgenoot te vinden. ‘Eiland ik’
is een oude cyclus van mij en gaat –ik merkte dat achteraf
pas- voortdurend over een onvermogen tot communicatie. Het is iets
waar ik nog steeds mee worstel. Hoe ouder ik word, hoe minder het
me lukt begrepen te worden. Ik word meer en meer teruggeworpen in
een alleen zijn te midden van iedereen. Hoe groter het verleden,
hoe minder partners in crime. Uiteraard ben ik al fantastische medestanders
tegengekomen maar de brug naar de ander blijft groot. Met teksten,
muziek, theater,… hoop ik iets te kunnen tonen dat ons in
een detail opeens verbindt. Als ik lees is het altijd alsof er iemand
naar me glimlacht. Daarom schrijf ik ook (om te leren lachen).
Heeft je studie
invloed op je werk ?
Absoluut. Ik
weet dat poëzie schrijven op het vlak van taal niets met theater
of met liedjes te maken heeft. Het is van nul beginnen. Als je liedjes
schrijft zoals gedichten zal de muziek ze belachelijk maken en ontkrachten.
De performance van poëzie is het papier en eventueel het voorlezen.
Bij liedjes moet je voortdurend tegen een door de muziek geïnstalleerde
gevoelssfeer in gaan schrijven. Het is een voortdurende evenwichtsoefening
tussen pathetiek en gekunsteldheid. Teveel abstracties en beelden
zingen wordt op den duur belachelijk en mist elke rechtstreeksheid
en hoewel muziek meer pathos vergeeft dan poëzie is teveel
gevoel vaak tenenkrullend ten zij het op leven en dood gebracht
wordt. Het theater heeft vooral meerstemmigheid teweeg gebracht
in mijn later werk. Ik vond het zalig ineens meerdere stemmen in
mij te kunnen laten spreken. In de nummers die ik tegenwoordig maak
zijn telkens drie à vier verschillende mensen aan het woord
en in mijn gedichten loopt ook meer volk rond dan ik alleen.
Voor de rest dwingt het theater en de muziek automatisch een andere
manier van kijken af. Ik kan gemakkelijker de dingen die ik maak
loslaten om ze vooruit te helpen.
Ik las een
aantal gedichten met wat herhalingen erin. Hoe werkt herhaling voor
jou, wat doet het?
De herhaling
is wat men op theater een abstract décor zou noemen. Het
werkt als de conventies : ‘iedereen geeft elkaar een hand
en dan hebben we een kring’ of ‘gooi maar op zolder’.
De herhaling kan alles met alles verbinden en samenbrengen in zijn
schijnbare logica. Het is een soort literaire plek waarop alle associaties
kunnen samenkomen.
Ten tweede suggereert de herhaling altijd de tijd en de seizoenen
of wat men het rad en de eeuwige terugkeer zou kunnen noemen. Het
suggereert van nature uitzichtloosheid, noodlottigheid en daardoor
ook berusting en bescheidenheid ten op zichte van de wereld. Ik
vind het de antipool van macht, het uitroepteken. De herhaling vindt
plaats waar het uitroepteken wil ingrijpen.
|