Een interview per mail met de voor de VSB
Poëzieprijs genomineerde Nachoem Wijnberg (1961), bedrijfskundige
en dichter over hemzelf en over zijn nieuwste bundel ‘Eerst
dit, dan dat’.
U heeft een indrukwekkende hoeveelheid titels voor
uw naam, ik zou bijna
zeggen dat u de ideale kandidaat voor de Nationale Wetenschapsquiz
bent. Wat is uw achtergrond en heeft die achtergrond een link met
uw schrijverschap?
Met die titels valt het wel mee, ik heb een mr-titel overgehouden
aan een rechtenstudie en ben ook afgestudeerd als econoom en vervolgens
gepromoveerd aan een faculteit bedrijfskunde. Een paar jaar geleden
ben ik op een leerstoel benoemd en dan krijg je er weer een titel
bij. Ik begrijp niet zo goed wat u bedoelt met een link met mijn
schrijverschap. Als u vraagt of datgene waar ik geacht wordt mij
op de universiteit mee bezig te houden soms aanleidingen oplevert
voor literair werk en vice versa dan kan ik dat heel voorzichtig
beamen, met de aantekening dat ik niet denk dat die aanleidingen,
tussen de vele andere, bepalend zijn voor de aard van mijn werk,
in de ene vorm of in de andere.
Een universitaire baan en een fikse productie dichtbundels en romans,
blijft er dan nog tijd over om te lezen? Welke dichters leest/las
u graag en waarom? De laatste bundel die u schreef 'Eerst dit, dan
dat' is genomineerd voor de VSB Poëzieprijs 2005. Ongeacht
de genomineerden en deze prijs, welke dichtbundel zou u zelf graag
een prijs geven omdat u die bundel diverse malen zou willen herlezen?
Een van de goede kanten van mijn universitaire baan is de makkelijke
toegang tot de universiteitsbibliotheken en andere bibliotheken
- ik kan de boeken die ik wil lezen in stapels bij mij op de faculteit
laten aanleveren. Uw vraag naar dichters die ik graag lees/las vind
ik moeilijker te beantwoorden. Ik heb veel dichters gelezen waaraan
ik op de een of andere manier iets gehad heb en vandaag (op andere
dagen smijt ik met namen) heb ik het gevoel dat ik mij moet schamen
als ik er enkele noem en andere vergeet (of om welke redenen ook
oversla). Ik geloof niet dat ik mij ooit voorgenomen heb een bundel
te herlezen; ik herlees een bundel als ik, op grond van dat wat
ik mij van die bundel herinner, raad dat er in die bundel iets staat
wat ik nodig heb om verder te komen met waar ik mee bezig ben/mee
overhoop lig. In plaats van die dichters prijzen te geven (ik gun
ze natuurlijk alle prijzen van de wereld) zou ik het liefst iets
schrijven waarover ik mij zou kunnen voorstellen dat die dichters
zouden kunnen denken dat zij daaraan iets zouden kunnen hebben.
Na deze zin mogen alle dichters van de wereld met mijn naam smijten.
Als ik uw gedichten (tot‘Uit 7’) lees, dan heb ik het
idee dat het schrijven voor u een constante zoektocht is. Een afweging
en persoonlijke registratie van dat wat bestaat. U zet die in een
ongebruikelijke context, waardoor vervreemding ontstaat bij de lezer.
Daardoor gaat de lezer mee zoeken naar betekenis, naar samenhang,
naar een zinvolheid of een leegte. Kunt u zich hierin vinden?
Ik zet niets in ongebruikelijke contexten en ik probeer zeker niets
vervreemdend te maken. In tegendeel, ik probeer door te schrijven
dat wat ik vreemd vind begrijpelijker te maken. Zo hard mogelijk
lezen van wat ik zelf geschreven heb is deel van het schrijven.
Als het gedicht goed is kan het de lezer, net zoals de lezende schrijver,
helpen verdere betekenissen en samenhangen te ontdekken of uit te
vinden.
‘Eerst dit, dan dat' is een bijzondere bundel, die anders
is opgebouwd dan uw andere dichtbundels, maar wel aansluit bij uw
debuutroman. Ik doel hierbij op de link tussen Oost en West die
u maakt: de schommelende overgang tussen de anekdotisch verhalende
gedichten van filosofische/religieuze/poëtische leermeesters
en de gedichten over Johannes aan het Kruis in de christelijke cultuur.
Hoe is deze opzet ontstaan, wat ligt er aan ten grondslag?
Ik schrijf in de eerste plaats gedichten en als gedichten in een
bepaalde richting beter lukken schrijf ik er soms meer in die richting,
ook om uit te vinden hoe ver mij dat brengt. Pas als de gedichten
een bundel beginnen te vormen begin ik er ook op te letten of een
nieuw gedicht in die bundel zou kunnen passen, al geloof ik niet
dat ik ooit een gedicht geschreven heb omdat een mogelijke bundel
daar een lege plaats voor had.
Tegelijk is wel zo dat er in de laatste bundel meer nadrukkelijke
samenhang en explicietere verwijzingen tussen de gedichten zijn
dan in vorige bundels, die overigens wat dat betreft onderling nogal
verschillen; de eerste 2 waren vooral verzamelingen van het beste
wat ik daarvoor gepubliceerd of afgeschreven had; daarna werden
de bundels steeds meer eenheden, soms ook wat de vormkeuzes aangaat
(m.n. Alvast) en in mindere of meerdere mate ook wat betreft doorklinkende
thema’s, woorden en tonen.
Oost en west. De debuutroman (Landschapsseks) gaat gedeeltelijk
ook over Chinese schilderkunst en over het bekijken van Westerse
schilderkunst alsof het Chinese schilderkunst was, en van beide
alsof ze deel uitmaken van een doorgaande commentaartraditie. Het
boek heeft natuurlijk nog een paar andere onderwerpen/aanleidingen,
het gaat bijvoorbeeld ook over seks alsof het deel uitmaakt van
een commentaartraditie en het is misschien ook een Anti-avonden
(voor zo ver er een Avonden-traditie in de Nederlandse literatuur
is, over kunstzinnig-aangelegde pubers die in de knoop liggen met
hun burgerlijke omgeving) over hoe pubers opgroeien in een omgeving
waarin zij van alle kanten aangemoedigd worden grote kunstenaars
te worden. Veel gedichten in de laatste bundel (zoals ook al een
paar in De expeditie naar Cathay) komen voort uit mijn
lezen van Chinese en Japanse poëzie. Ik ben die talen niet
machtig maar ben toch zo vrij om, vooral in het geval van Chinese
poëzie, te denken dat de vertalingen in de talen die ik enigszins
beheers tegelijk jammerlijk tekortschieten en mij voldoende
in staat stellen om in mijn hoofd iets te lezen wat een grote Chinese
dichter geschreven heeft – er is dus een zeker risico dat
de Chinese poëzie die ik denk te kennen alleen maar in mijn
hoofd bestaat. De niet-Chinezen/Japanners, met name de Perzen en
de Christenen, zijn ook goede dichters die het (in ieder geval in
mijn hoofd) over soortgelijke problemen/zaken/toestanden hadden
als de Chinezen en Japanners.
De aard van de bundel, en in die zin is er wel een verbinding met
Landschapsseks, maakte het mogelijk (misschien zelfs voor mij noodzakelijk)
om het “met elkaar spreken” explicieter te maken, namen
te noemen, dialogen tussen bepaalde personen te schrijven tussen
en binnen gedichten (al heb ik dat allemaal ook wel af en toe in
eerdere bundels gedaan, maar nooit zo sterk door een hele bundel
heen).
Ook opvallend is de cirkelbeweging in de bundel, als een soort kruisweg,
het op elkaar aansluiten van de gedichten in thematiek en in woordkeus.
Ik
lees beweging en verstilling. Heeft u bewust voor deze dynamiek
gekozen en
op welke grond? Wat is voor u de centrale thematiek van deze nieuwe
bundel?
Ik denk dat ik naar aanleiding van de vorige vraag al veel van deze
vraag beantwoord heb. Naast alles wat ik daar aangeduid heb zoek
ik natuurlijk ook naar melodie & ritme en een quasi-muzikale
structuur (die, omdat het poëzie is en geen muziek!, beoordeeld
moet worden op hoe die de betekenissen beïnvloedt).
Meer over Nachoem Wijnberg is te lezen op www.kb.nl
en in de recensie over ‘Eerst
dit, dan dat’.