Annette van den Bosch
David van Reybrouckl
 
 
Informatie over Annette van den Bosch en deze site Gedichten, waaronder Vlaamse en vertaalde         Artikelen over dichtbundels en dichtbijeenkomsten Recensies van dichtbundels Interviews met dichters, uitgevers etc Over jonge dichters
Beginpagina                 Contact
 
     
  -
 

‘Poëzie gedijt bij traagheid’

In gesprek met David van Reybrouck

Verschenen in Meander van 7 december 2003

In eerste instantie spraken zijn gedichten over ouderwetse groenten zoals witloof en schorseneren mij aan. Tijdens de presentatie van de tweede editie van het Liegend Konijn in Amsterdam droeg hij deze gedichten voor, evenals een gedicht over een busreis in Zuid-Afrika. Ik spreek met David van Reybrouck (Brugge, 1971) in zijn bovenhuis in Brussel.Uit het gedicht Witloof vind ik de eerste strofen bijzonder mooi en passend bij het gesprek dat we gaan voeren.

Zoals witloof,
niet de wortel die men breekt
en keert in de ast, maar de koele
kwetsbaarheid van het tere blad

zoals het donkerte wil om wit te zijn
en kilte zoekt om bitter te worden
en breekbaar blijft en bleek —
een bundel ongebroken verlangen

Uit: Het Liegend Konijn, nummer 1

Van Reybrouck is behalve dichter ook nog wetenschapper, freelancer voor de Morgen en vooral schrijver van het imposante boek “De plaag”, dat in 2001 bij Meulenhoff verscheen. De Plaag werd in de Nederlandse en Vlaamse pers gelauwerd, genomineerd voor de Gouden Uil en de debuutprijs van de stad Dordrecht, bekroond met de vierjaarlijkse literatuurprijs van de provincie Vlaams-Brabant voor essay en het won de Debuutprijs 2002. Het boek handelt over een plagiaataffaire inzake een boek over het leven van termieten en speelt voor een deel in Nederland en verder in België en in Zuid-Afrika. Ter introductie op zijn schrijfstijl neem ik hier een stukje op uit zijn tekst. Van Reybrouck beschrijft hierin hoe begin vorige eeuw tegen entomologie werd aangekeken.
“Entomologie was een hobby, men deed het naast vergaderen, lesgeven, bidden en geheelonthouden. Maar dat betekent niet dat er geen gewichtige zaken mee gemoeid waren, integendeel. Het sociale leven van insecten was een uiterst geschikt terrein waarop veldslagen over politieke, religieuze en filosofische opvattingen gevoerd konden worden. Entomologie was krijgskunde, de mieren waren wapens, wetenschap was ideologie.”
Gaandeweg wordt het traject, het huidige leven in Zuid-Afrika relevanter dan de affaire waar de zoektocht om begonnen was. Van Reybrouck bezocht voor dit boek Zuid-Afrika twee maal en eind volgende maand zal hij ter gelegenheid van de Zuid-Afrikaanse vertaling van zijn boek een promotietour door Namibië maken en voor het eerst in zijn leven Congo bezoeken. In zijn boek wordt duidelijk dat hij eerst alleen naar Afrika gaat om te zoeken naar de waarheid, om te achterhalen of er inderdaad plagiaat is gepleegd.
“Zuid-Afrika, denk ik, terwijl ik mij op het bed laat vallen. Zou ik hier anders ooit heen reizen voor een vakantie? Weinig waarschijnlijk. Wat heb ik hier te zoeken tussen het obligate wijnproeven in Stellenbosch en de stereotiepe safari in het Krugerpark? Ik voel me onwennig bij het soort reizen waar mensen enthousiast thuiskomen met foto’s die mij alleen maar matig lijken en verhalen die monotoon klinken.”
Hij kijkt met wetenschappelijke belangstelling naar wat hij ziet, maar ook raakt steeds meer door het land en de mensen geïntrigeerd en begint zich af te vragen wat de Waarheidscommissie heeft opgeleverd, of de Zuid-Afrikanen dichter bij elkaar zijn gekomen. “De aarde in de tuin is rood, zo intens dat ik er geen woorden voor vind. Ferrosols is de wetenschappelijke naam, ik herinner het me uit de colleges bodemkunde.” en even verderop:
“Opeens weet ik het. De kleur van ferrosols lijkt op dat van gedroogd bloed. Dat is het juiste woord en het doet me pijn dat ik het gevonden heb. Zuid-Afrika, een groot, bebloed laken.”
Uiteindelijk komt alles samen in deze tekst.
“Maar wat mij hier intrigeert, is de volstrekt andere omgang met het verleden. In het nieuwe Zuid-Afrika is geschiedenis niet zozeer boeiend en zinvol, maar pijnlijk en noodzakelijk. Het verleden is meer dan het speelterrein van de historicus; het is het grafveld van een gemeenschap dat werd geopend. Want hoe leert een land leven met de gruwelen van zijn recente verleden? Door ze onder ogen te zien. Misschien is dát wel de grootste verdienste van het postapartheidsbewind: dat het de korsten van het verleden heeft opengekrabd in een poging de diepe wonde daadwerkelijk te genezen.”

De plaag, het stille knagen van schrijvers, termieten en Zuid Afrika is een bijzonder boek, het is een leeservaring. Feiten en ervaringen worden losjes door elkaar geweven en vervlochten tot een stevig netwerk waarin de lezer gaandeweg steeds meer betrokken raakt. Elk onderdeel dat eerst los als zand door de mazen glipte, blijkt opeens onderdeel van het grote wandtapijt, waarin elk korreltje wordt opgenomen. Het leven van termieten wordt uit de doeken gedaan, en de mogelijke metaforen die in de loop van de geschiedenis zijn ontleend aan dieren, maar ook de levens van de hoofdpersonen in de plagiaataffaire. Hoofdpersonen in de affaire zijn Maurice Maeterlinck, de enige Belgische Nobelprijswinnaar Literatuur (geboren in 1862) en Eugène Marais, Zuid-Afrikaans dichter, bioloog, journalist, morfineverslaafde (geboren in 1871). Zij vormen de leidraad in de speurtocht die zich afspeelt in het hedendaagse Zuid-Afrika. Dit alles wordt beschreven in een stijl die varieert tussen populair-wetenschappelijk, feitelijk en poëtisch proza. Het boek is geschreven met een diep menselijk mededogen en milde humor. Dat is geen geringe prestatie voor iemand die met één been in de wetenschap staat. Van Reybrouck studeerde archeologie en filosofie, hij promoveerde in 2000 op een proefschrift over de interactie tussen archeologie en primatologie. Hij werkt sinds een jaar als cultuurhistoricus bij de Katholieke Universiteit Leuven en doet gedurende vier jaar postdoctoraal wetenschappelijk onderzoek naar WestEuropese dierentuinen. Hij vertelt me vooral geïnteresseerd te zijn in de wijzigende verhouding tussen mens en dier in de geschiedenis. Zijn fascinatie voor dieren heeft niets met poezenliefde te maken, maar betreft de complexe verhouding tussen mens en dier in de late 19e eeuw. Dat is immers de periode waarin de grote veranderingen plaatsvonden: Darwin had het dier plotseling veel dichter bij de mens gebracht, Pasteur bewees dat de mens omringd was door miljoenen onzichtbare dieren, Freud beweerde dat de kern van onze psychè uit animale driften bestond. Dieren waren daardoor zowel fascinerend als afschrikwekkend. Van Reybrouck is geboeid door dieren zolang ze maar gekooid, gedood of opgezet zijn. ‘De schoonheid van het gruwelijke heeft iets fascinerends’ mijmert hij, waarbij hij refereert aan de drie potvissen die hij zag op het strand bij Kijkduin een jaar of negen geleden. Onderdelen daarvan zijn nu in zijn huis te vinden. Een enorme rib hangt boven zijn bed en een wervel staat in de woonkamer. De geur van vet hangt er nog aan. Potvissen interesseren hem heel specifiek door hun prehistorische lompe vorm, kleine oogjes en hun geschiedenis. Deze walvissen, die een enorme reis aflegden om uiteindelijk dood op een Noordzeestrand te eindigen, wekken zijn verbazing en bewondering omdat zij afkomstig zijn van de laatste plek op deze wereldbol die niet door de menselijke blik gekoloniseerd werd: de diepe oceaan. Meer dan biologische wezens, staan ze symbool voor de geschiedenis en vergankelijkheid. Een dankbaar onderwerp voor een gedichtencyclus. Als hij mij een recent gedicht uit de cyclus in ontwikkeling voorleest, kan ik niet anders dan volledig instemmen met dat idee.

Van Reybroucks academische en journalistieke bezigheden mag dan al op een leven in snelheid lijken, zelf gelooft hij stellig in traag schrijven. “Poëzie, en bij uitbreiding alle literatuur, gedijen bij traagheid. Pas dan krijgen de woorden kans om in te dikken”. Het boek De plaag ontstond aanvankelijk vanuit een stuk voor de krant.. Omdat het niet mogelijk was het boek meteen te schrijven, kon het lange tijd liggen rijpen. Hier lag geen strategie aan ten grondslag, maar het bleek wel heel goed te werken. Op dit moment broedt hij op een ander boek, vermoedelijk wordt het een heel ander genre met een andere aanpak. Dat voelt voor hem als verhuizen naar een nieuw land: bevrijdend, maar ook beangstigend. Alles is nieuw en anders en dat geeft weer mogelijkheden om te ontdekken.

Daarnaast staat er nog een interessant project op stapel. Zijn debuut De plaag wordt verwerkt tot een stuk dat onder regie van Josse de Pauw in maart in première gaat. De titel wordt het Afrikaanse Die Siel van die Mier. Bij het schrijven van de teksten wordt Van Reybrouck nauw betrokken. De repetities met zang en dans beginnen in januari, gaandeweg gaat het stuk steeds meer vorm krijgen. Hij vindt daarin ook iets terug van zijn oude liefde voor het toneel die al op de middelbare school ontstond. Ook in het boek De plaag vond hij een deel van zijn verleden terug. Het opstandige engagement dat hij in zijn studietijd en wetenschappelijke carrière enigszins uit het oog verloor keerde met dubbele kracht terug. Op 11 september 2001, de dag waarop hij toevallig ook 30 werd, ontwaarde hij die ommekeer heel bewust. Kort daarna, in oktober 2001, kwam zijn boek uit. In de periode tussen de val van de Muur in 1989 en de instorting van de Twin Towers, zo besefte hij plots, leek de wereld relatief stabiel; het post-Koude Oorlog klimaat was alles samen een periode van ongekend optimisme. Nu is de wereld weer volop in beweging. De geschiedenis lijkt weer vat op ons te hebben. Niet toevallig werd Van Reybrouck bijzonder geroerd door het eerste deel van de film La meglio gioventú (“de beste jeugd”) die vorige maand in Vlaanderen in roulatie ging en handelt over het opgroeien van twee vrienden in de jaren 60 in Italië.
Door het schrijven van De plaag besefte Van Reybrouck eveneens hoezeer hij een product is van zijn eigen geschiedenis, en met name die van zijn beide ouders. Van zijn moeder heeft hij de verwondering meegekregen, van zijn vader de nieuwsgierigheid. Van beiden kreeg hij het oog voor detail, voor observaties.
In observaties is hij ook in de poëzie vooral geïnteresseerd. ‘In het beschrijvende dat boven de beschrijving uitstijgt, waar het talige opeens naar boven komt. Waar de taal zelf aan het woord komt en verbanden legt zonder dat het gedicht hermetisch wordt.’ Van Reybrouck stelt dat, ‘dichten pas gelukt is, als de taal zelf betekenissen genereert’.
Dat is zeker het geval in de slotzin van zijn gedicht Ganzen:
“Buiten wordt er niet op ons gewacht.”

Dit besef is van belang om steeds verder te kunnen gaan en te zoeken naar een intrinsieke bevrediging. Aan de grote nieuwsgierigheid van Van Reybrouck zal het niet liggen. Voorlopig blijft hij wetenschappelijk, journalistiek en literair werk combineren, en verkent hij genres als poëzie, proza, essay en toneel. We zullen zeker en vast nog van hem horen. Evenals van zijn dichtende collega’s in het destijds door hen opgerichte tijdschrift “Moestijn”. Een van de toenmalige mederedacteuren debuteert in de komende derde editie van “Het Liegend Konijn”.

Annette van den Bosch
Zeist, december 2003