Van
Reybrouck is behalve dichter ook nog wetenschapper, freelancer voor
de Morgen en vooral schrijver van het imposante boek “De
plaag”, dat in 2001 bij Meulenhoff verscheen. De Plaag
werd in de Nederlandse en Vlaamse pers gelauwerd, genomineerd voor
de Gouden Uil en de debuutprijs van de stad Dordrecht, bekroond
met de vierjaarlijkse literatuurprijs van de provincie Vlaams-Brabant
voor essay en het won de Debuutprijs 2002. Het boek handelt over
een plagiaataffaire inzake een boek over het leven van termieten
en speelt voor een deel in Nederland en verder in België en
in Zuid-Afrika. Ter introductie op zijn schrijfstijl neem ik hier
een stukje op uit zijn tekst. Van Reybrouck beschrijft hierin hoe
begin vorige eeuw tegen entomologie werd aangekeken.
“Entomologie was een hobby, men deed het naast vergaderen,
lesgeven, bidden en geheelonthouden. Maar dat betekent niet dat
er geen gewichtige zaken mee gemoeid waren, integendeel. Het sociale
leven van insecten was een uiterst geschikt terrein waarop veldslagen
over politieke, religieuze en filosofische opvattingen gevoerd konden
worden. Entomologie was krijgskunde, de mieren waren wapens, wetenschap
was ideologie.”
Gaandeweg wordt het traject, het huidige leven in Zuid-Afrika
relevanter dan de affaire waar de zoektocht om begonnen was. Van
Reybrouck bezocht voor dit boek Zuid-Afrika twee maal en eind volgende
maand zal hij ter gelegenheid van de Zuid-Afrikaanse vertaling van
zijn boek een promotietour door Namibië maken en voor het eerst
in zijn leven Congo bezoeken. In zijn boek wordt duidelijk dat hij
eerst alleen naar Afrika gaat om te zoeken naar de waarheid, om
te achterhalen of er inderdaad plagiaat is gepleegd.
“Zuid-Afrika, denk ik, terwijl ik mij op het bed laat
vallen. Zou ik hier anders ooit heen reizen voor een vakantie? Weinig
waarschijnlijk. Wat heb ik hier te zoeken tussen het obligate wijnproeven
in Stellenbosch en de stereotiepe safari in het Krugerpark? Ik voel
me onwennig bij het soort reizen waar mensen enthousiast thuiskomen
met foto’s die mij alleen maar matig lijken en verhalen die
monotoon klinken.”
Hij kijkt met wetenschappelijke belangstelling naar wat hij
ziet, maar ook raakt steeds meer door het land en de mensen geïntrigeerd
en begint zich af te vragen wat de Waarheidscommissie heeft opgeleverd,
of de Zuid-Afrikanen dichter bij elkaar zijn gekomen. “De
aarde in de tuin is rood, zo intens dat ik er geen woorden voor
vind. Ferrosols is de wetenschappelijke naam, ik herinner het me
uit de colleges bodemkunde.” en even verderop:
“Opeens weet ik het. De kleur van ferrosols lijkt op dat
van gedroogd bloed. Dat is het juiste woord en het doet me pijn
dat ik het gevonden heb. Zuid-Afrika, een groot, bebloed laken.”
Uiteindelijk komt alles samen in deze tekst.
“Maar wat mij hier intrigeert, is de volstrekt andere
omgang met het verleden. In het nieuwe Zuid-Afrika is geschiedenis
niet zozeer boeiend en zinvol, maar pijnlijk en noodzakelijk. Het
verleden is meer dan het speelterrein van de historicus; het is
het grafveld van een gemeenschap dat werd geopend. Want hoe leert
een land leven met de gruwelen van zijn recente verleden? Door ze
onder ogen te zien. Misschien is dát wel de grootste verdienste
van het postapartheidsbewind: dat het de korsten van het verleden
heeft opengekrabd in een poging de diepe wonde daadwerkelijk te
genezen.”
De plaag,
het stille knagen van schrijvers, termieten en Zuid Afrika
is een bijzonder boek, het is een leeservaring. Feiten en ervaringen
worden losjes door elkaar geweven en vervlochten tot een stevig
netwerk waarin de lezer gaandeweg steeds meer betrokken raakt. Elk
onderdeel dat eerst los als zand door de mazen glipte, blijkt opeens
onderdeel van het grote wandtapijt, waarin elk korreltje wordt opgenomen.
Het leven van termieten wordt uit de doeken gedaan, en de mogelijke
metaforen die in de loop van de geschiedenis zijn ontleend aan dieren,
maar ook de levens van de hoofdpersonen in de plagiaataffaire. Hoofdpersonen
in de affaire zijn Maurice Maeterlinck, de enige Belgische Nobelprijswinnaar
Literatuur (geboren in 1862) en Eugène Marais, Zuid-Afrikaans
dichter, bioloog, journalist, morfineverslaafde (geboren in 1871).
Zij vormen de leidraad in de speurtocht die zich afspeelt in het
hedendaagse Zuid-Afrika. Dit alles wordt beschreven in een stijl
die varieert tussen populair-wetenschappelijk, feitelijk en poëtisch
proza. Het boek is geschreven met een diep menselijk mededogen en
milde humor. Dat is geen geringe prestatie voor iemand die met één
been in de wetenschap staat. Van Reybrouck studeerde archeologie
en filosofie, hij promoveerde in 2000 op een proefschrift over de
interactie tussen archeologie en primatologie. Hij werkt sinds een
jaar als cultuurhistoricus bij de Katholieke Universiteit Leuven
en doet gedurende vier jaar postdoctoraal wetenschappelijk onderzoek
naar WestEuropese dierentuinen. Hij vertelt me vooral geïnteresseerd
te zijn in de wijzigende verhouding tussen mens en dier in de geschiedenis.
Zijn fascinatie voor dieren heeft niets met poezenliefde te maken,
maar betreft de complexe verhouding tussen mens en dier in de late
19e eeuw. Dat is immers de periode waarin de grote veranderingen
plaatsvonden: Darwin had het dier plotseling veel dichter bij de
mens gebracht, Pasteur bewees dat de mens omringd was door miljoenen
onzichtbare dieren, Freud beweerde dat de kern van onze psychè
uit animale driften bestond. Dieren waren daardoor zowel fascinerend
als afschrikwekkend. Van Reybrouck is geboeid door dieren zolang
ze maar gekooid, gedood of opgezet zijn. ‘De schoonheid van
het gruwelijke heeft iets fascinerends’ mijmert hij, waarbij
hij refereert aan de drie potvissen die hij zag op het strand bij
Kijkduin een jaar of negen geleden. Onderdelen daarvan zijn nu in
zijn huis te vinden. Een enorme rib hangt boven zijn bed en een
wervel staat in de woonkamer. De geur van vet hangt er nog aan.
Potvissen interesseren hem heel specifiek door hun prehistorische
lompe vorm, kleine oogjes en hun geschiedenis. Deze walvissen, die
een enorme reis aflegden om uiteindelijk dood op een Noordzeestrand
te eindigen, wekken zijn verbazing en bewondering omdat zij afkomstig
zijn van de laatste plek op deze wereldbol die niet door de menselijke
blik gekoloniseerd werd: de diepe oceaan. Meer dan biologische wezens,
staan ze symbool voor de geschiedenis en vergankelijkheid. Een dankbaar
onderwerp voor een gedichtencyclus. Als hij mij een recent gedicht
uit de cyclus in ontwikkeling voorleest, kan ik niet anders dan
volledig instemmen met dat idee.
Van Reybroucks
academische en journalistieke bezigheden mag dan al op een leven
in snelheid lijken, zelf gelooft hij stellig in traag schrijven.
“Poëzie, en bij uitbreiding alle literatuur, gedijen
bij traagheid. Pas dan krijgen de woorden kans om in te dikken”.
Het boek De plaag ontstond aanvankelijk vanuit een stuk
voor de krant.. Omdat het niet mogelijk was het boek meteen te schrijven,
kon het lange tijd liggen rijpen. Hier lag geen strategie aan ten
grondslag, maar het bleek wel heel goed te werken. Op dit moment
broedt hij op een ander boek, vermoedelijk wordt het een heel ander
genre met een andere aanpak. Dat voelt voor hem als verhuizen naar
een nieuw land: bevrijdend, maar ook beangstigend. Alles is nieuw
en anders en dat geeft weer mogelijkheden om te ontdekken.
Daarnaast staat
er nog een interessant project op stapel. Zijn debuut De plaag
wordt verwerkt tot een stuk dat onder regie van Josse de Pauw in
maart in première gaat. De titel wordt het Afrikaanse Die
Siel van die Mier. Bij het schrijven van de teksten wordt Van
Reybrouck nauw betrokken. De repetities met zang en dans beginnen
in januari, gaandeweg gaat het stuk steeds meer vorm krijgen. Hij
vindt daarin ook iets terug van zijn oude liefde voor het toneel
die al op de middelbare school ontstond. Ook in het boek De plaag
vond hij een deel van zijn verleden terug. Het opstandige engagement
dat hij in zijn studietijd en wetenschappelijke carrière
enigszins uit het oog verloor keerde met dubbele kracht terug. Op
11 september 2001, de dag waarop hij toevallig ook 30 werd, ontwaarde
hij die ommekeer heel bewust. Kort daarna, in oktober 2001, kwam
zijn boek uit. In de periode tussen de val van de Muur in 1989 en
de instorting van de Twin Towers, zo besefte hij plots, leek de
wereld relatief stabiel; het post-Koude Oorlog klimaat was alles
samen een periode van ongekend optimisme. Nu is de wereld weer volop
in beweging. De geschiedenis lijkt weer vat op ons te hebben. Niet
toevallig werd Van Reybrouck bijzonder geroerd door het eerste deel
van de film La meglio gioventú (“de beste
jeugd”) die vorige maand in Vlaanderen in roulatie ging en
handelt over het opgroeien van twee vrienden in de jaren 60 in Italië.
Door het schrijven van De plaag besefte Van Reybrouck eveneens
hoezeer hij een product is van zijn eigen geschiedenis, en met name
die van zijn beide ouders. Van zijn moeder heeft hij de verwondering
meegekregen, van zijn vader de nieuwsgierigheid. Van beiden kreeg
hij het oog voor detail, voor observaties.
In observaties is hij ook in de poëzie vooral geïnteresseerd.
‘In het beschrijvende dat boven de beschrijving uitstijgt,
waar het talige opeens naar boven komt. Waar de taal zelf aan het
woord komt en verbanden legt zonder dat het gedicht hermetisch wordt.’
Van Reybrouck stelt dat, ‘dichten pas gelukt is, als de taal
zelf betekenissen genereert’.
Dat is zeker het geval in de slotzin van zijn gedicht Ganzen:
“Buiten wordt er niet op ons gewacht.”
Dit besef is
van belang om steeds verder te kunnen gaan en te zoeken naar een
intrinsieke bevrediging. Aan de grote nieuwsgierigheid van Van Reybrouck
zal het niet liggen. Voorlopig blijft hij wetenschappelijk, journalistiek
en literair werk combineren, en verkent hij genres als poëzie,
proza, essay en toneel. We zullen zeker en vast nog van hem horen.
Evenals van zijn dichtende collega’s in het destijds door
hen opgerichte tijdschrift “Moestijn”. Een
van de toenmalige mederedacteuren debuteert in de komende derde
editie van “Het Liegend Konijn”.
Annette van
den Bosch
Zeist, december 2003
|