Zijn
werk leest als dat van een jonge, vrolijker, Claus. In 2003 verscheen
van de hand van de meermaals bekroonde schrijver, performer en theatermaker
de eerste dichtbundel. Voldoende reden om eens uit te vinden wie
er schuilt achter al die verbeeldingrijke, maar ook herkenbare,
boeken en producties.
Tijdens de
koffie zie ik dat de originele Lena, uit mijn favoriete verhaal
Kus me, de muur siert. Op de vensterbank staat de Gouden
Boekenleeuw-versie van Lena die de kuntschilder Peter van Poppel
schonk nadat Kus me was bekroond.
‘Hoe lastig is het om een zo bejubeld en geprezen schrijver
te zijn’, vraag ik mij af. Hij zit zo rustig koffie te drinken
alsof ik hem al jaren ken en het de normaalste zaak van de wereld
is dat ik hier ben. Zijn leven staat dan ook al 20 jaar in het teken
van de boeken en de publiciteit. Al op zijn 19e publiceerde hij
het eerste werk. De opzet van een nieuwe website vormde voor hem
aanleiding om terug te kijken in zijn leven en de feiten op een
rij te zetten. Mijn “het is een informatieve en mooie site”
vindt hij niet voldoende. “Dat klinkt wel bijzonder droog”,
glimlacht hij. “Ai, zo is het niet bedoeld”, haast ik
me te zeggen, “de site is duidelijk met veel aandacht gemaakt
en je kunt hem via verschillende invalshoeken benaderen.’
“Daar is lang en hard aan gewerkt”, zegt Moeyaert, “een
ontwerper stond in voor het design, over de opbouw van de site heb
ik zelf het meeste denkwerk verricht, en de uitbouw zelf is de verdienste
van een bijzonder geduldige webdesigner, met wie ik heel nauw heb
samengewerkt.”
Op mijn vraag
of hij behalve successen ook ongelukkige tijden ziet in zijn schrijversleven
antwoordt hij dat het Boek van Niete dat hij schreef als
jeugdboekenweekgeschenk niet best is als hij terugkijkt. “Dat
is te veel in opdracht en te snel geschreven.” Bovendien is
het een fantasieverhaal, een genre dat hem niet bijzonder ligt.
Maar daar heeft hij van geleerd om beter uit te kijken welke opdracht
hij wel en welke hij niet aanneemt. Nu is hij bezig met een boek,
waarvoor hij tot eind februari vrijaf heeft genomen. De hoofdpersoon
is een tienjarig kind, dat al langer dan 2 jaar in Moeyaerts hoofd
leeft en woont. Zo weet hij precies wat de leefomgeving van die
jongen is, maar wat de jongen in die leefomgeving en tijdsperiode
doet, probeert hij gaandeweg te ontdekken. In een schrijfperiode
gaat Moeyaert zo op in het verhaal dat hij het dagelijks leven,
zoals het eten, vergeet. Voor de hoofdpersonen maakt hij geen schema
of kaartjes. Alleen Afrika achter het hek ontstond naar
aanleiding van een krantenknipsel. De rest komt naar aanleiding
van beelden. Daar kijkt Moeyaert naar alsof hij de lezer is: waarom
gebeurt dat zo en op dat moment? “Ik kijk naar de flap en
onderzoek mijn voorkennis, krijg een vermoeden van de persoon bladzijde
na bladzijde. En het vermoeden hoe het verhaal in elkaar zit komt
steeds beter en sterker naar voren. Eigenlijk ben ik zowel de schrijver
als de eerste lezer van mijn eigen boek. Om te schrijven tast ik
alle hoeken van mijn hoofd af. Het verhaal dwingt me daartoe, want
het is in schrijven namelijk onmogelijk om te liegen. Ik heb het
woord “wonderlijk” nog niet gebruikt, dat introduceer
ik hierbij, als het over het schrijven gaat. soms vind ik het: wonderlijk.”
Het schrijven valt hem zeker niet gemakkelijk. “Een boek schrijven
is beslist niet hetzelfde als op een bedrand een verhaal uit je
mouw schudden.”
Boeken schrijft
Moeyaert al 20 jaar, zijn dichtbundel kwam pas vorig jaar uit. Waarom
zo laat? “Met fictie ben ik vertrouwd, daarin weet ik zeker
of iets af is. Met poëzie weet ik dat niet. Het is een ander
genre, waarin karig met woorden wordt omgesprongen, en waarin het
belangrijkste eigenlijk tussen de regels ligt. ik heb 15 jaar over
deze eerste dichtbundel gedaan. Pas door de reacties van de mensen
om mij heen heb ik besloten een bundel te publiceren. Mijn gedichten
stonden op trams, op muren, op een kussensloop, of ik las ze voor
op een poëzie-evenement. Maar ze waren niet bij elkaar verzameld.
Als kind las ik heel veel, als adolescent weinig. Ik won prijzen
met declamatiewedstrijden, waarin ik Annie MG Schmidt en mijn eigen
gedichten voordroeg. Het waren vrolijke, rijmende gedichten. Op
de middelbare school werd de liefde voor de poëzie echter afgeleerd.
Een gedicht van Claus moest ontleed worden zoals was voorgeschreven.
Daarbij was geen enkele eigen inbreng toegestaan. Voor mijn poëziebeleving
was dat fnuikend. Ik werd faalangstig en nog steeds ga ik angstvallig
met poëzie om.”
“Mijn liefde voor Andreus, Herzberg en Kopland ontwikkelde
ik later. Die heb ik te danken aan de docent die ik op mijn 20e
had op de hogeschool in Brussel. Deze man schreef en publiceerde
zelf en stimuleerde de groep om gedichten te lezen als ware het
een liefdesbrief. Dat is de juiste methode om poëzie te leren
lezen en om te leren discussiëren over gedichten.”
De gedichten van Moeyaert worden door sommige critici niet voor
vol aangezien, omdat ze te eenvoudig toegankelijk zijn. Daarover
haalt hij zijn schouders op. “Op de een of andere manier wordt
het mij niet toegestaan op deze wijze te dichten, zoals de gedichten
van Herzberg of van De Coninck ook onder vuur liggen. het zal mij
een zorg zijn. de eenvoud van mijn gedichten is een schijnbare eenvoud.
wie beter leest zal in de weinige woorden bepaalde tegenstellingen
of klanken of dubbele betekenissen vinden.”
Ik ben benieuwd
hoe zijn broers en ouders reageerden op de boeken die over hen geschreven
werden. Hij schetst me het beeld van zeven broers op een rij bij
de theatervoorstelling die gemaakt is naar zijn boek Broere.
zijn broers beseften tijdens de voorstelling ineens dat Bart bestond.
Dat hadden ze daarvoor niet zo in de gaten. Zijn ouders zijn ongelooflijk
trots op hem en ook voor hen heeft hij meer ‘bestaan’
gekregen.
Vroeger was Moeyaert een zorgenkind. Hij wist niet wat hij wilde
worden, behalve schrijver, iets bij tv of radio of boswachter, vooral
tussen zijn 15e en 20e leefde hij niet graag. De tegenstelling tussen
de lagere school waar hij alles mocht, creatief en speels kon zijn,
en de middelbare was extreem. Alles groter. Hij verdwaalde in de
school, had moeite met de Latijnse, kreeg bijles en werd faalangstig,
vooral bij wiskunde. Toneel spelen en voor de schoolkrant schrijven
deed hij graag, maar dat was niet belangrijk voor de docenten en
het leerresultaat. In zijn dagboek uit die tijd vindt hij een weerslag
dat hij niet gelukkig is. Het is de periode waarin hij voor zijn
homoseksualiteit uit komt. Daarnaast vreet zijn faalangst veel energie.
Achttien
Om heen
liggen de jongens met wie ik verder moet.
Of ik dat goed vind, is een tweede, want met mezelf
ben ik om te beginnen ook al niet tevreden, dus vraag
me niet hoe ik dan van een spiegelbeeld kan houden.
Waarschijnlijk zijn er hier geen lessen voor, of ze heten
eerste liefde, koude douche en vergissen is geen zonde.
Het leven leer ik wel bij monde van de vrienden die ik
niet op dit paar handen tel, maar overhoud na jaren,
zodat ik mij de pijn die ik nu heb maar beter kan besparen.
En dit gedicht wordt oud, geschreven toen ik geen zin
meer had in groeien, bijna dood was – de derde keer
die week, en weer eens keek naar wat ik na mijn dood
dan toch nog wilde, wat er nog mijn honger stilde of
me porde in mijn rug: geef je niet zo gauw gewonnen,
alles is nu pas begonnen, geef je je nu maar terug.
Uit: Verzamel
de liefde uitg. Querido 2003
De faalangst
heeft hem heel lang parten gespeeld. Als er een boek uitgekomen
is, is hij trots, maar er is ook een keerzijde. Hij was extreem
gevoelig voor kritiek, in die zin dat hij altijd selectief luisterde,
en alleen dat ene negatieve punt van kritiek onthield. nu is die
gevoeligheid niet meer aan de orde. hij weet de dingen te relativeren,
ook in het geval van een bekroning. “altijd bedenken dat het
deze jury is, die over dit bepaalde boekenaanbod heeft beslist.
een ander jaar en een andere jury, en misschien was een boek niet
bekroond geweest. die relativiteit is belangrijk om jezelf met je
voeten op de grond te houden.”
De 20 jaar
leerschool als schrijver heeft Moeyaert gerijpt. Er is veel gebeurd
en er kan nog veel komen, want hij is nog betrekkelijk jong. Het
blijft lastig om in twee werelden te leven, de ene met succes en
de andere met ‘doe maar gewoon’. Maar inmiddels vertrouwt
hij erop dat het wel goed komt.
hij zoekt ook de risico’s op. Dat blijkt dan uit een productie
zoals Drie zusters van Tsjechov: een stuk dat geschreven
is op basis van de improvisaties van de actrices onder begeleiding
van de regisseuse Inne Goris. Hoewel dit stuk naar zijn smaak uiteindelijk
wat te donker is geworden speelt het sinds januari met veel succes
in de theaters, de kritieken zijn goed. Het is een gezamenlijk stuk,
maar het voelt niet als een echt ‘Moeyaerts stuk’. Op
basis van zijn tekst is het door de regisseuse uitgewerkt. Daarvan
heeft hij geleerd dat hij de klassieke manier van theaterschrijven
prettiger vindt: de schrijver maakt in zijn eentje een tekst af,
geeft die uit handen aan een regisseur die hij vertrouwt, en kijkt
wat ervan komt.
Hoe komen deze kontakten met andere kunstvormen tot stand, vraag
ik mij af. “Met Inne Goris was het heel speciaal. Diverse
mensen uit onze verschillende kennissenkring zeiden tegen ons allebei
dat we eens iets met elkaar moesten doen. Dat hebben we dan uiteindelijk
gedaan. Met musici werkt het ook zo. Destijds werd ik door componist/dirigent
Filip Bral, die aan De Munt in Brussel verbonden was, benaderd of
ik een oud sprookje dat hij in Praag had ontdekt, in oud-Duits handschrift
wilde vertalen en bewerken. dat is het project ‘Luna van
de boom’ geworden, dat we in theaters hebben gebracht.
‘Luna van de boom’ is een boek met cd geworden,
waarvoor we twee dagen in de studio hebben doorgebracht, dat was
een fantastische ervaring. er is een tournee door Vlaanderen en
het buitenland op gevolgd.”
“Met De Schepping verliep het op een gelijkaardige
manier. Daarvoor werd ik benaderd door het NBE. Het beeld, de muziek
en de tekst van De Schepping kloppen enorm met elkaar.”
“Natuurlijk bestaat er een groot verschil tussen teksten die
in het hoofd zitten en teksten die op toneel worden gebracht. Het
is een enorm leerproces om tot een goede timing, een goede plek
en een goed moment te geraken. Dit proces helpt wel bij het inzien
van betrekkelijkheid, het overwinnen van de faalangst. Overweldigend
wordt dan ook het gevoel dat er ‘nog zo veel te doen is op
vertelgebied’. De verteltraditie is in Vlaanderen en België
vrijwel uitgestorven. Zo heel anders dan in Engeland en Duitsland
waar CD’s en cassettebanden met hoorspelen en romans te verkrijgen
zijn. Ik vraag me dan af wat er met onze radio en tv aan de hand
is dat deze eenvoudige vorm van theater zoveel impact op mensen
kan hebben”.
Hoewel er toch altijd mensen blijven die kritiek leveren, zelfs
bij de succesvolste voorstellingen. Maar dat zij dan zo. Moeyaert
geeft één middag in de week op het Conservatorium
in Antwerpen creatief schrijven aan de afdeling woordkunst.
Kwijt
Zo kwijt
als dood
mag je niet gaan.
Hoe ruim ik op,
als ik niet eens
kan bellen, vragen
of je onze foto nog wel wil?
Dan blijft het eeuwig stil
in huis en ben je
niet eens weg, maar dood.
Nee, als ik je verlies
dan hoop ik dat ik
op mijn zakken sla,
een poosje zoek
en dan ineens bedenk
dat jij allang
gevonden bent
door wie je liever ziet.
Dan zal ik kunnen rusten.
Anders niet.
Uit: Verzamel de liefde, Querido 2003
Ik ben van
nature geen ‘bewonderaar’. alleen als je me vraagt wie
ik goed vind, zal ik deze namen noemen: Jan Decleir, Hugo Claus
en Dora van der Groen. “Zij kennen het leven, ze posteren
zich niet te hoog en zij hebben iets te zeggen, hebben iets verwezenlijkt,
vernieuwd en verbreed. Het zijn charismatische personen. Hoewel
ze veel betekenen doen ze ‘gewoon’.
Tot slot geeft Moeyaert enige tips voor de lezers van Meander die
schrijven.
1. “Vooral lezen is van belang. Doordat ik op mijn 19e debuteerde
wist ik niets, maar het onderscheid tussen lectuur en literatuur
heeft zich mondjesmaat aan mij aangediend. ik leerde door veel schrijven
en veel lezen, door proberen, op mijn bek gaan. Dat vraagt tijd
en moeite. Ik heb ook altijd meelezers gehad. Mijn partner, maar
eveneens een kritische lector bij de uitgever plus een goede vriendin.
Dat scherpt de pen. Maar eigenlijk ben je zelf je beste criticus,
in je hart weet je heel goed of het verhaal deugt. Er is een groot
verschil tussen tevreden zijn over een verhaal of tevreden zijn
met een deel van jezelf dat je in een verhaal hebt gelegd. Een ander
mag je niets laten lezen voordat je zelf in alle eerlijkheid tevreden
bent over wat je hebt geschreven.”
2. “Het is goed om kritiek te vragen en daarnaar te luisteren.
Natuurlijk is het mogelijk om schrijftips te geven. Je kunt een
verhaal schrijven zoals aristoteles het in een aantal stapstenen
heeft uitgelegd of boeken lezen waarin ‘de beste tips
om een succesvol schrijver te worden’ staan, maar dat
levert nog geen concrete resultaten en het is ook geen garantie
voor een goed verhaal. Waarom is de schrijver van ‘de
beste tips’ immers zelf geen miljonair? aanbevelenswaard
is wel het boekje van Judith Herzberg ‘Het schrijven van
gedichten en het praten daarover’ (uitgeverij Bzztôh),
maar verder is het een kwestie van doen. Eventueel kan je naar een
lezing van een bewonderde schrijver gaan en hem of haar tijdens
de vragenronde vragen hoe zij het aanpakken.”
3. “Ik hoef niks te lezen”, hoor je soms zeggen. “Dat
is zonde. Het is mogelijk om met een rugzak met een boterham en
een fles water te overleven, maar de reis is een stuk interessanter
als in je bagage ook een teddybeer van vroeger zit, een avonturenboek,
een reiswijzer en — bij wijze van spreken — wat zangzaad
en wat plantenzaad, waaruit iets kan groeien op het moment dat je
geen tijd hebt gehad om nieuwe bagage te vergaren. Zonder bagage
ben je als mens zo weinig. Rust kan wonderen doen. Films bekijken,
nieuwe ervaringen op doen. Toen mijn verzamelde gedichten verschenen
waren, was ik leeg. Dan moet ik de wereld weer in, om mijn rugzak
te vullen met nieuwe ervaringen, frisse ideeën.”
4. “Bij je zelf nagaan wat je aan het doen bent. Als je veel
kritiek hebt op anderen, je afvragen of die kritiek wel terecht
is, heb je wel voldoende referentiepunten om die kritiek te leveren,
heb je veel gelezen, heb je veel levenservaring, anders is de kans
groot dat je holle woorden gebruikt — en misschien zelfs domme
dingen zegt.”
5. “Niet bang zijn. Je bent je eigen criticus en je eigen
eerste lezer. Je moet jezelf vrij laten. Soms levert dit alleen
een gedachte op of een beeld of uitgangspunt. Dat kan al voldoende
zijn om door te gaan. Faalangst zet alles op blanco, dus zet dat
overboord.”
Dit lijkt mij
een goed moment om afscheid te nemen van de jongere variant van
Claus. De vergelijking met Claus dringt zich aan mij op omdat Moeyaert
zijn hoofdpersonen ook vaak in een Vlaamse bedompte setting plaatst.
Zijn hoofdpersonen zijn zich daar, in tegenstelling tot de personages
bij Claus, niet van bewust en leven daarmee, daar vanuit. Ze gaan
de confrontatie met hun afkomst niet aan, ze hebben het moeilijk
genoeg met het leven zelf.
Als Moeyaert mij uitgeleide doet informeert hij of ik niet met de
lift durfde. Dan pas valt mijn blik op een ijzeren geraamte vlak
voor de deur van zijn appartement. Het bezorgt mij de kriebels.
Nee, ik prefereer de trap geleidelijk terug het leven in. Stapels
boeken op mijn weg neem ik daarbij graag voor lief.
Annette van
den Bosch
Zeist, februari 2004 |