Als
ik zie wat hij allemaal heeft gepubliceerd (naast zijn baan als
letterkundedocent, zijn activiteiten als recensent en interviewer
bij de Vlaamse Poëziekrant en zijn lezingen/workshopcircuit
over poëzie en mythen) dan ben ik stomverbaasd. Hoe is het
mogelijk dat Ekkers niet veel bekender is in literair Nederland?
Hij is zelf nogal nuchter over de relatief bescheiden aandacht voor
zijn werk. ‘Ik houd van grensgebieden en plaats mij zelf niet
graag in het middelpunt waar netwerken onderhouden moeten worden
om populair te worden en te blijven. Bekendheid is ook afhankelijk
van mode en geluk, maar het is moeilijk om over je eigen betekenis
iets te zeggen.’ Remco Ekkers werd geboren in Bergen (NH)
en verhuisde vandaar naar Den Helder, inmiddels woont hij in het
landelijke dorp Zuidhorn, vlakbij Groningen. De gebeurtenissen in
de Feeëntrein lopen evenwijdig met zijn eigen leven. Ook hij
verliet het ouderlijk huis vanwege een meisje dat niet van katholieke
herkomst was, hetgeen tot een breuk met de ouders leidde.
God was
een idee, een culminatiepunt, een richtpunt en tegelijk de alles
omvattende ruimte en tijd, nee, ook dat waren menselijke begrippen.
God was niet te vatten. Het goddelijke niet te noemen, dat was het
noemen, had mijn directeur ooit gezegd. Maar mijn vader was een
levend mens, ik kon hem horen, aanraken. Ik bewonderde zijn toneel-
en vioolspel, de manier waarop hij kleine grapjes maakte, hoe hij
zich schoor. Hij had toch plezier in Max en hij had met haar, samen
gespeeld. Hij had gespeeld en gelachen. En nu? Wie was de man die
mij naar Beverwijk deporteerde, zonder één woord met
mij te spreken over wat mij bezielde? Waarom negeerde hij zijn zoon?
Alleen maar om de lieve vrede te bewaren met de hysterica die mijn
moeder was?
(uit: De Feëentrein)
Al op zijn
zestiende begon Ekkers de dogma’s van de katholieke kerk in
twijfel te trekken en dat werd hem thuis niet in dank afgenomen
Nog steeds wordt hij nijdig als hij merkt hoe hiërarchisch
en misdadig de paus en de kerk functioneren. De kerk is indirect
verantwoordelijk voor ontzettend veel doden door de jaren heen.
Dat neemt niet weg dat verhalen uit de bijbel interessant zijn.
Zo interessant dat hij meewerkte aan een project van Hanna van Dorssen
met o.a.Karel Eijkman en Sjoerd Kuyper om een geïllustreerde
kinderbijbel te maken. (Het hoogste woord, uitg. Fontein).
Hij heeft naast poëzie voor volwassenen diverse dichtbundels
voor kinderen geschreven. ‘Er is voor mij geen wezenlijk verschil
tussen poëzie voor jongeren en voor volwassenen. De onderwerpen
zijn hetzelfde: liefde, dood, angst, eenzaamheid en schuld, alleen
de syntaxis, de moeilijkheidsgraad van de taal is anders. Je moet
er rekening mee houden dat kinderen minder levenservaring en kennis
hebben. Daarnaast moet jeugdpoëzie iets opgewekter zijn, althans
niet cynisch, bitter of nihilistisch.’
De prettige
herinneringen aan zijn eigen jeugd worden onder meer gevormd door
zijn vader die viool speelde en zijn eigen orkest dirigeerde. Hij
regisseerde bovendien toneelstukken en speelde zelf toneel. Ook
Remco Ekkers regisseerde en speelde jarenlang. Zijn taalgevoeligheid
heeft hij van zijn vader, die goede brieven schreef. Er werd thuis
veel gelezen, maar niet in genres die Remco aanspraken. Hij heeft
bij de plaats Zeist (waar ik woon) een speciale herinnering. ‘We
deden af en toe aan woningruil met mensen in Zeist. Op de kamer
van mijn leeftijdgenootje in Zeist stond een prachtige grote beer,
daar was ik dol op. Natuurlijk mocht ik die beer niet meenemen.
Nog steeds als ik teddyberen zie, ruik ik eraan, de reuk van iets
dat ik wilde bezitten, van iets waardevols.’ Dat is nu inderdaad
wel anders met al het speelgoed dat er voor kinderen is concluderen
we. ‘Maar toch, soms is iets waardevoller als je het juist
niet bezit. Ik herinner me dat ik eens een bos bloemen, die ik bij
een optreden had gekregen, in de trein liet liggen. Die bos staat
diep in mijn geheugen gegrift, meer dan alle bossen die wel in de
vaas op tafel kwamen. Waar zou die bos terecht zijn gekomen, wie
zou de bos hebben meegenomen, wie is er gelukkig mee geworden?’
De vader van
Ekkers overleed op wat we nu een tamelijk jonge leeftijd (61) noemen.
‘Ik vind het jammer dat we niet meer contact hebben gehad
met elkaar, dat we niets meer goed konden maken. Ik heb aan mijn
vader een dierbare herinnering, hij gaf me een immens en belangrijk
cadeau: de grote ‘Knuvelder’ (net als in ‘De Feeëntrein’),
destijds het belangrijkste overzicht van de Nederlandstalige literatuur.
Op dat moment voelde ik me als volwassen zoon erkend. Ik realiseerde
me dat mijn vader besefte wat voor mij het belangrijkste in het
leven was en ik realiseerde me eveneens dat het iets was waar hij
zelf ook naar verlangd had.’
Ekkers was 27 toen zijn vader overleed en hij had zelf inmiddels
een zoon, die zijn vader gelukkig wel gezien heeft. Zijn leven lang
verlangde hij naar een dochter, maar hij kreeg zoons. Hij is daar
natuurlijk gelukkig mee, maar dat is de reden waarom het boek de
Feeëntrein is geschreven in de vorm van een brief aan een kleindochter:
Lieve Philippine,
Je bent
er nog niet eens en misschien kom je niet. Toch wil ik je schrijven,
alsof je er was. Je bent zestien jaar. Jouw wereld lijkt nog maar
een beetje op de mijne toen ik in Den Helder naar de HBS ging en
ik wil je vertellen hoe dat was. Bovendien was ik een jongen en
dat maakt nog al veel verschil.
(uit: De Feeëntrein)
We spreken
over zijn fascinatie voor vrouwen die al van kindsbeen blijkt te
bestaan. ‘Vroeger dacht ik: “Meisjes zijn onbereikbaar,
zij verbergen een geheim”, maar ik wist niet te achterhalen
waar dat uit bestond. Het ging niet om ‘het kleine verschil’.
Inmiddels weet ik dat het gaat om het andere wezen van de vrouw.
Zij hebben meer contact met emoties, hebben meer contact met het
leven en de natuur (alleen al door het feit dat ze leven voortbrengen
en uitdragen), ze zijn vredelievend en volhouders. Dit in tegenstelling
tot mannen die zakelijk, rationeel en oorlogszuchtig zijn. Let op:
dit zijn stereotypische verschillen. Er zijn vrouwelijke mannen
en mannelijke vrouwen. Mannen willen scoren en vrouwen houden de
doorgaande lijn in de gaten, wat dat betreft vullen mannen en vrouwen
elkaar prima aan. Ze hebben niet dezelfde eigenschappen, maar wel
elk hun eigen kwaliteiten. Tegenpolen worden naar elkaar toegetrokken:
Eros en Thanatos raken elkaar. In onze literatuurgeschiedenis zijn
sterke vrouwelijke schrijfsters te vinden, die bewonder ik enorm.
Denk maar aan Hadewijch, Anna Bijns, Suster Bertken, de zusjes Roemer
Visscher, Betje Wolff en Aagje Deken, Helène Schwartz en
Henriëtte Roland Holst. In de vorige eeuw Ida Gerhardt en Vasalis.
Het lijkt of er op dit moment een inhaalslag plaatsvindt van de
vrouwen in de literatuur, daar ben ik blij om want ik ben voor gelijkberechtiging
en beloning van vrouwen in alle opzichten.’
Nu begrijp ik hoe Ekkers zo prachtig kon beschrijven hoe de Feeën
op het perron aankomen. Dat moet voor deze jongen uit Den Helder
zo ongeveer een hemel op aarde zijn geweest. Een wolk meisjes in
de prachtigste kleren, die komen voor het jaarlijks bal in Den Helder.
De trein
was lang. Ik dacht toen dat de trein uit Maastricht kwam en op allerlei
tussenstations feeën opnam. Als de feeën instapten, herkenden
ze elkaar dan? Reisden ze samen? Ze praatten over hun jurken natuurlijk.
Ik kende van het vorige jaar de adembenemende, wijd uitstaande tulen
jurken. Het thema was dit jaar een Turkse serail, sprookjes van
duizend en één nacht. Het Paleis werd in een week
omgetoverd tot een onbekende doolhof.
Ik liep door de lege trein. Hier zaten zij. Allemaal grote meisjes
of jonge vrouwen, met lange jurken, hoge hakken. 'Wat is het hier
kaal,' zeiden ze. 'Geen bomen. En de bomen die er zijn, hangen naar
het oosten. O, die wind, ik zou hier nooit willen wonen. Ruik je
de zeelucht?'
Hier zaten ze, draaiden, keken naar buiten, zuchtten, lachten. Hun
geur hing nog in de trein. Een geur die ik kende van de badkamer,
maar minder fris, vreemder ook. Een chaos van geuren.
Een conducteur kwam mij tegemoet.
(uit: De Feeëntrein)
Ekkers noemt
zichzelf voornamelijk dichter. ‘Poëzie is de grootste
kunstvorm. De poëzie brengt muzikaliteit, klank, beeldende
kunst, vorm en gedachten bij elkaar op een kernachtige wijze. Om
dat te bereiken schrijf ik bewust zo eenvoudig mogelijk, met een
nauwkeurig evenwicht tussen informatie en weglaten. Ik gebruik geen
versieringen en geen metaforen, wel af en toe een beeld, dat volstaat.’
Hij debuteerde op 38-jarige leeftijd met de bundel ‘Buurman’
(1979) die werd uitgebracht in de Slibreeks, waarvan 3 drukken verschenen
(1000 stuks). Daarna verschenen nog een tiental dichtbundels voor
volwassenen en dichtbundels voor kinderen. Deze maand kwam de dichtbundel
‘Vreemd Lezen’ uit, met daarin het prachtige titelgedicht:
Vreemd
lezen
Ik lig
soms met mijn ogen dicht
een vreemd boek te lezen.
Mijn ogen gaan zoals het hoort
van links naar rechts en naar beneden
en het is interessant wat ik lees
totdat ik op vreemde woorden stuit
en me afvraag wat ik lees:
Het stemamisme is van...¹
Ja van wat? En dan verdwijnt
de tekst: ik heb geen boek
al zou ik er graag over lezen.
Het was allemaal helder
tot ik me afvroeg
waar het eigenlijk over ging.
(Uit: Vreemd lezen)
Er ligt nog
een nieuwe dichtbundel op de plank: De Alice voorbij. Deze gaat
over alles wat kapot gaat, over terrorisme, over de onverschilligheid
van het landschap. De natuur gaat voorbij aan extreme gebeurtenissen
alsof er niets aan de hand is. Een aantal van de gedichten uit deze
bundel is te lezen op zijn homepage (remcoekkers.tk).
‘Als
dichter moet je in het leven staan en naast schrijven ook een ‘normaal’
beroep uitoefenen’, vindt Ekkers, ‘daardoor doe je de
ervaring op die nodig is om tot goed werk te komen.’ Hij is
geen voorstander van afstandelijke dichters, die in een ivoren toren
hun boeken produceren. ‘Een maatschappelijke functie buiten
het dichterschap is belangrijk, omdat het bezwaar bestaat dat de
dichter anders etherisch gaat schrijven, los van de werkelijkheid.
Overigens geldt dit ook voor schilders en andere beroepen in de
kunst. Pas vanaf de Romantiek is het idee opgekomen dat de kunstenaar
fulltime kunstenaar zou moeten zijn. Schrijven is niet per definitie
een openbare functie. Een schrijver hoeft voor mij geen politieke
stelling te nemen.’
Ekkers werkt
al zeventwintig jaar voor de, in Gent gevestigde, Poëziekrant.
‘Met Gent voel ik verwantschap. Er lijkt een lijn te lopen
langs de kust, van Groningen tot Gent. We horen bovendien van oudsher
tot hetzelfde taalgebied, pas in de 17e eeuw overvleugelde het Noorden
het Zuiden. Ik ben voorstander van de taalgrens als nationaliteitsgrens.
De Poëziekrant is het enige Nederlandstalige literaire tijdschrift
dat de hele poëzie beschrijft, we kiezen niet voor een school
of stroming. Het is een belangrijk en interessant blad dat internationale
belangstelling heeft en een poging doet Nederlandse en Vlaamse poëzie
onder de aandacht te brengen. Die vrijheid en het brede gebied zijn
voor mij bijzonder aantrekkelijk.’
Ik vind het
wat vreemd om iemand te interviewen die zelf zo’n grote naam
heeft op interviewgebied, maar al snel kom ik erachter dat we eenzelfde
uitgangspunt hanteren. We willen allebei de geïnterviewde zo
goed mogelijk tot zijn recht laten komen.
We spreken
verder nog over de door Ekkers bewonderde schrijfsters Astrid Lampe
en Fritzi Harmsen van der Beek. Daarnaast spuien we onze gal over
Pfeijffers onterechte aanvallen op Koplands persoon en Ekkers vertrouwt
me nog meer interessante dingen toe. Zoals dat Faverey een pestkop
was, die ondanks zijn eigen beweringen, toch wel degelijk op de
hoogte was van de literatuur. Dat hij zeker andere dichters las,
zij het soms in een razend tempo en met een snel oordeel. ‘Waarbij
hij steevast opmerkte dat zijn eigen werk beter was’.
Ekkers ergert
zich aan de hysterie rondom het boek, de emotiecultuur en het zap-lezen.
‘Het is irritant dat iedereen hetzelfde leest. Er zijn nauwelijks
interessante programma’s die boeken op gepaste wijze behandelen.’
Aan het eind van ons gesprek vraag ik mij af in welk programma hij
zijn nieuwe roman zou willen promoten. We komen uit bij RAM, het
enige tv programma op het moment dat oprechte aandacht aan cultuur
besteedt. Ik hoop hem daarin binnenkort te zien. Ekkers laat zich
daar niet op voor staan. ‘Het belangrijkste is dat het boek
er is. “Tel je zegeningen”, zegt mijn vrouw altijd,
en dat doe ik.’
Remco Ekkers,
De Feeëntrein, Brieven aan Philippine, Kleine Uil, Groningen
2004-05-15
Remco Ekkers, Vreemd lezen, Di-Vers, Amsterdam 2004
Annette van den Bosch
Zeist,
mei 2004
|