In
het volgende Konijn komen weer veel grote namen voor zoals Brassinga,
Buelens, Gerbrandy, Gerlach, Komrij en Mortier.Op 6 oktober om 20.00
uur wordt het tweede nummer van Het Liegend Konijn (HLK) in de Brakke
Grond aan het publiek voorgesteld. Voor het april nummer van 2004
hebben al toegezegd Spinoy, Jooris, Mandelinck, Reints en Barnard.
Met het oprichten van HLK gaf Deleu toe aan een jeugdliefde die
al veertig jaar duurt. Eerder oprichten zou in strijd zijn met zijn
werkzaamheden bij Ons Erfdeel, het tijdschrift dat hij in 1957 oprichtte.
Sinds hij terugtrad als hoofdredacteur heeft hij zijn handen vrij.
In het begin miste hij het werk bij Ons Erfdeel. De vestiging ligt
naast zijn huis. Het was dan ook vijfenveertig jaar lang zijn gewoonte
om rond kwart over zeven naar het werk te lopen. Ons Erfdeel heeft
bijgedragen aan de verspreiding van de Vlaamse en Nederlandse cultuur
in het buitenland, met name in Frankrijk en Engeland, waarvoor Franse
en Engelse edities van het tijdschrift verschijnen. Dit is een literaire,
culturele en maatschappelijke verdienste, die grote lof verdient.
De huidige hoofdredacteur Luc Devoldere, is zeven jaar lang ingewerkt
als opvolger. Perfectionist als hij is, wil Deleu dat alles klopt,
ook na zijn vertrek. Hij is nergens meer bij betrokken. Ons Erfdeel
is nu volwassen.
Deleu
heeft in zijn leven tal van onderscheidingen ontvangen en hij had
een bewogen levensloop in politiek/maatschappelijk opzicht. Voor
Meander beperken we ons in het gesprek tot de dichtactiviteiten.
Toch wil ik hier voor een beter inzicht in Deleu’s persoon
een uitspraak citeren uit De rode telefoon, het boek dat Jeroen
Brouwers schreef over Deleu: “…het blijft vechten tegen
de mediocriteit. Dit soort opmerkingen was mij (Deleu, AvdB) sympathiek:
ik herkende er mijn eigen afkeer in van mediocriteit: doe wat er
gedaan moet worden zo integer, correct en goed mogelijk, neem onbegrip,
tegenwerking en laster op de koop toe, misluk desnoods in je opzet,
maar wees nooit middelmatig en weiger concessies die indruisen tegen
je eigen oprechte overtuiging. Gold dit, wat mijzelf betreft, hoofdzakelijk
‘slechts’ in artistiek, literair opzicht, al bepaalde
het daarom niet minder mijn dagelijks bestaan, voor Deleu is ‘het
vechten tegen de mediocriteit’ een levensaangelegenheid.”
Even verderop in het boek schrijft Brouwers: “Ik sprak hem
van mijn weemoed om de niet gerealiseerde maatschappij-veranderende
voornemens van vroeger. Zouden de nieuwe generaties er wel iets
van terecht brengen?”
Dergelijke somberheid en twijfel pleegt Deleu als stof van zijn
kleren te slaan.”Het is goed dat men zijn wonden likt - als
het tenminste nieuwe wonden zijn, geen oude. Het komende is belangrijker
dan het voorbije, hoezeer wij ook door het voorbije zijn beïnvloed
en gemaakt. Men wordt iedere dag een beetje anders, en dat kan men
beschouwen als de inspiratiebron van het bestaan. Niets is af en
het definitieve komt pas ter sprake als wij er niet meer zijn.”
Al
sinds 1976 stelt Deleu het Groot Verzenboek samen met een dwarsdoorsnede
van de beste Nederlandstalige gedichten. De nieuwste versie verschijnt
in het najaar van 2004. Er worden gedichten geschrapt als het taalgebruik
niet meer past in deze tijd en gedichten toegevoegd als blijkt dat
iemand voor een generatie belangrijk is. Natuurlijk speelt bij de
selectie een rol dat Deleu steeds meer leest en daardoor een ontwikkeling
meemaakt in het waarderen van de poëzie. Ook maakte Deleu voor
het Guido Gezelle jaar 1999 een verzamelbundel van diens mooiste
verzen. Dat werden er slechts dertig. Natuurlijk is een keuze altijd
arbitrair, maar veel meer zouden er niet bij mogen om de kracht
van het werk niet te verzwakken.
Onder zijn favoriete dichters horen onder meer Claus, Kopland, Komrij
en Vroman. (Deleu merkt op dat de beste gedichten van Komrij in
het oktobernummer van Het Liegende Konijn staan.) Maar ook voor
Bloem, Gerhardt en Vasalis heeft hij grote belangstelling. Van deze
laatste dichters vindt hij het terecht dat uitgebreide verzamelbundels
worden uitgegeven. Van veel anderen is het zonde van het papier.
De meeste dichters schrijven immers niet meer dan een handvol goede
gedichten, waarom dan complete verzamelde werken uitgeven. Bloem
en Lucebert zijn belangrijke dichters voor latere generaties en
hun werk moet dan ook vooral breed verspreid worden. Meer mensen
zouden kennis moeten kunnen nemen van poëzie die hen aanspreekt.
“De kunst is om een gedicht te interpreteren en uit te leggen
aan mensen die normaliter geen poëzie lezen. Dat is veel moeilijker
dan aan vakgenoten uitleggen wat er in een gedicht omgaat.”
Hij doet dat zelf twee maal per maand in het familieblad De Bond
dat onder een miljoen Vlamingen verspreid wordt.
“Een
goed gedicht maakt het persoonlijke universeel en het universele
persoonlijk, brengt iets teweeg bij de lezer. Vooral authenticiteit
is van belang. Een dichter die overmatig gebruik maakt van ironie,
vermijdt daarmee de emotie. En juist emotie kan waardevol zijn voor
een gedicht. Sommige Vlaamse dichters maken zich schuldig aan barokke,
flauwe woordenkramerij. Ze gaan ten onder aan hun eigen woordenschurft
en goedkope bevlogenheid.”
”Een dichter moet veel lezen en kritisch zijn op zijn eigen
werk. Als een bundel niet door een uitgever wordt opgenomen dan
heeft het weinig zin in eigen beheer een bundel uit te geven. Beter
is het om dan na te gaan wat er mis is met het werk.”
Deleu’s
eigen gedichten bestaan uit simpele woorden. Het zijn schijnbaar
eenvoudige teksten, maar ze bevatten een diepe onderlaag. Hugo Brems
schrijft in het voorwoord van de verzamelbundel Hoe het licht wandelt
het volgende: “De poëzie van Deleu is dan ook in alle
opzichten de keerzijde van zijn publieke leven. Zij is louter innerlijkheid,
verstilling, bezinning, en zij is doortrokken van een diepe melancholie.”
Even verderop in het voorwoord schrijft hij: “Ook de deernis
met andere kwetsbare mensen, hoe onvermogend en hulpeloos ook, geeft
troost. Nergens wordt het met zoveel woorden gezegd, maar de spiegeling
van het eigen, individuele levenslot in dat van anderen, schept
een band, maakt het leven de moeite waard.” Een voorbeeld
van hetgeen Brems verwoord zie ik in het volgende gedicht:
Omarming
We
groeien tot gebaar,
worden ledematen van mekaar.
Ons
denken wordt geladen
tot gemeenzaam staande slapen.
Wij
zijn schaduw van mekaar,
maar ook spiegel vol gevaar.
(uit:
Schaduwlopen, 1963)
Hoewel
Deleu nu meer tijd heeft om te dichten en proza te schrijven doet
hij het niet. Hij is een actieve man, maar geen veelschrijver. Hij
voelt zich verwant met Nescio. Met zijn gedichten wil hij aanstippen,
een kader brengen. De lezer mag de invulling geven, de onderstroom
voelen. Het leven zelf is het belangrijkst, daardoor wordt hij gevoed.
De relaties met zijn vrouw, kinderen en kleinkinderen staan voorop.
Dichten en schrijven zijn de ‘droesem van het bestaan, waarin
bezinkt wat overblijft’. Van daaruit reflecteert hij op het
verleden en de toekomst. Het uitgangspunt van zijn gedichten is
altijd het metafysische. Waar komen we vandaan, wat doen we hier,
wat heeft het leven voor zin? Door zijn perfectionisme wil hij alleen
dat opschrijven wat van belang is. Dat betekent: comprimeren. Daarnaast
wordt dan nog door zijn innerlijke censor twee derde van wat geschreven
is geschrapt. Wat uiteindelijk overblijft is de kern. Hij noteert
ideeën in kleine zakboekjes die hij overal bij zich draagt.
Werkt dat uit op de pc. Maar een gemakkelijk schrijver is hij niet.
Hij schrijft met weerzin, voornamelijk omdat het resultaat perfect
moet zijn. In totaal schreef hij tot nu toe zo’n honderd gedichten
en paar honderd pagina’s poëtisch proza. Maar die teksten
mogen er dan ook zijn. Laten in een notendop de levens zien van
normale mensen - van mensen die op de grens leven tussen jeugd en
volwassenheid, tussen vrede en oorlog, tussen normaal leven en waanzin.
Het is ook de geschiedenis van de grensstreek. In België is
het leed om de Eerste Wereldoorlog groter dan in Nederland. Er zijn
veel mensen gestorven voor hun vaderland in die periode. Het was
een vreselijke tijd en vele Vlamingen uit de grensstreek herinneren
zich dat door hun ouders of hun grootouders. De monumenten van de
oorlog blijven levend.
De
grens is in het werk en leven van Deleu bijzonder belangrijk.
De Vlaamse familie van zijn moeder is in 1914 met dertien kinderen
gevlucht naar Normandië. Zijn moeder heeft daar bij een pastoor
in huis gewoond en goed Frans geleerd. Ze trouwde met een Franse
man. Voor Deleu loopt de grens dus door hemzelf. Bovendien woont
hij al jaren op enkele meters van de Franse grens. Het grootste
deel van zijn leven heeft hij in de grensstreek doorgebracht in
Rekkem, gelegen tussen het West-Vlaamse Kortrijk en het Noord-Franse
Rijsel. De grens is datgene wat bindt en verbindt, maar in hoeverre
kun je en wil je ‘ontgrenzen’? Hoe ver kun je daarbij
in artistiek, cultureel en politiek opzicht gaan? Daarnaast is er
natuurlijk de grens tussen leven en dood, armoe en rijkdom, oorlog
en vrede. Maar ook: in hoeverre laat je de ander toe, laat je jezelf
zien in relaties? “In hoeverre zijn wij als mens benaderbaar
in ons intiemste bestaan. Daarbij speelt altijd de relativiteit
van de taal. Het mistgordijn dat in de communicatie kan worden opgetrokken.
Voor verhulling zorgt, bijvoorbeeld door ironie. Terwijl taal ook
een ultiem medium is van bijna geestelijke aanraking. Door het spreken
kan iemand indringen in ‘het innerlijk behang’ van een
ander. De luisteraar kan er niet onder uit, moet meegaan in de gedachten
van de spreker.”
Deleu draagt zijn poëzie weinig voor. De toegankelijkheid van
het gedicht is te beperkt als de luisteraar het maar één
keer kan horen. Ook houdt hij er niet van zijn eigen werk toe te
lichten. Daarmee staat hij de lezer maar in de weg. Een schrijver
schrijft. De lezer mag er het zijne uit lezen. En dat eventueel
verbeelden zoals de achttien jonge hedendaagse kunstenaars die zich
lieten inspireren door Deleu’s tekst ‘citoyen de la
frontière’. Het resultaat daarvan is te zien in de
Brakke Grond, te Amsterdam tot en met 22 oktober 2003.
Een
veelzijdig man en een boeiend gesprek dat volgens mij besloten moet
worden met dit gedicht, omdat het de essentie van zijn persoon en
werk indringend weergeeft.
Waar het op aankomt
Waar
het op aankomt
de trein die niet
voortijdig stopt
in het station
de zon die niet ongezien
wegzinkt in zee.
Waar
het op aankomt
een werkwoord vervoegd
in een goede zin
een vraagstuk opgelost
zonder vermogen
en zonder verlies.
Waar
het op aankomt
een verlicht meer
en verliefd tot over
de oren. Het gaat voorbij
maar er blijft
overschot.
Waar
het op aankomt
gerijpt in een eiken
vat reisvaardig
voor de overtocht
zonder overkant
als het moet.
(uit:
Hazen troepen samen, 2000).
Annette van
den Bosch
Zeist, september 2003 |