‘Kunst
zou een doorgangsgebied moeten zijn’
Interview met Huub Beurskens over zijn
recente bundel ‘Als met een vogeltje’ en over zijn dichterschap.
Het motto van uw laatste bundel
is ‘Kunt gij met hem als met een vogeltje spelen/en hem vastbinden
voor uw meisjes?’ Job 40.42. Waar ligt voor u de betekenis
van dat vogeltje?
De vraag in het boek Job is een retorische:
het gaat over de Leviathan, het monsterachtige, nimmer tembare waterdier.
Maar het gaat evenzeer over de God – ook die is niet aan banden
te leggen, niet te vangen en te gebruiken als huisdiertje ter vermaak.
Ik heb die metafoor overgenomen, niet uit religieuze overtuiging,
maar als beeld voor het geweld van het leven of van de hele kosmos,
van geboorte en dood, de macht en kracht die wij als mensen nooit
kunnen beheersen zonder onszelf te vernietigen. Tegelijkertijd probeer
ik, tegen beter weten in dus, die macht (en onze onmacht) even te
verleiden om voor vogeltje te spelen, in of als een gedicht bijvoorbeeld.
Deze nieuwe bundel is heel strak opgebouwd in korte
strofen. Heeft deze vorm voor u een speciale betekenis, wilt u dat
uitleggen?
Ik vind de traditie belangrijk, zonder daarbij
alle modernisme af te vallen en zonder de illusie of behoefte te
hebben naar vroegere tijden en vormen te kunnen terugkeren. De vorm
van de 7 x 2 regels is eigenlijk een uiteengespeelde vorm van het
sonnet, je zou ook kunnen zeggen dat het sonnet er nog in meespeelt
als een fantoom; de indeling is bij mij minder hiërarchisch,
minder opvallend. Verder is het zo dat ik graag in een vaste vorm
werk (een vaste vorm is uiteindelijk altijd, ook bij een sonnet,
een kunstmatig kader), onder meer om neigingen tot oeverloosheid
in te dammen.
Heel opvallend zijn ook de titels van de gedichten.
‘De behandeling van de cipre’, ‘De behandeling
van de olijf’ en zo komen nogal wat bomen aan bod. En ook
nog één mishandeling. Waarom maar één?
In het ‘mishandelings’gedicht is
letterlijk sprake van het omhakken, vellen, mishandelen van bomen.
In de andere boomgedichten gaat het minder om de genoemde boom op
zich.
Uit het gedicht over de Hiroshimaboom lijkt of
u het zware wil vermijden in gedichten, maar in uw behandelgedichten
komen woorden voor als verschrikking, onverteerbaar, nachtverdriet,
druilen, kwelen, kleerscheuren, schreeuwen, smachtend, wonde, schaamte,
indringend weeë, verkild, duister, halfjankend, eenzaamheid
en verlies etc. Zijn het gedichten ter vertroosting voor de triesten?
Vertroostingen zijn mijn gedichten, denk ik,
niet. Tenzij je een kortstondig inzicht in het onoverzichtelijke
als vertroosting wilt beschouwen. En zo’n kortstondig inzicht
(in het Zen-boeddhisme zou zoiets ‘satori’ heten) komt
m.i. tot stand door en in het artistieke van het gedicht. Dat gedicht
is een spel dat in zichzelf opeens serieus wordt (of een glimlach
om je eigen glimlach), en als het goed is, als het werkt is dat
daardoor een ongrijpbare, maar wel ervaarbare serieusheid, een lucide
moment. Ik wil het zware ook niet zozeer vermijden als wel verleiden
om zich in het spel te openbaren en vatbaar te worden.
Het gedicht
‘Behandeling van de judasboom’ blijkt een heel optimistisch
gedicht te zijn, terwijl het juist in aanvang heel treurig lijkt.
Het gaat over zelfmoord maar op een heel rustgevende wijze. Hierin
toont u zich van uw beste kant (vind ik). U neemt de lezer mee in
een verhaal en begeleidt de lezer naar een uitkomst die lijnrecht
staat tegenover het uitgangspunt, zonder dat hij dat in eerste instantie
in de gaten heeft. Hoe kijkt u zelf tegen dit gedicht aan?
Misschien
is het een gedicht dat wil laten zien dat de natuur zich altijd
herstelt en minder of misschien wel helemaal niet zo van mensen
afhankelijk is dan we zouden willen denken. Ik las pas in de krant
dat de huismus in Nederland dreigt uit te sterven. Bij zo’n
bericht, dat wordt gebracht als een bericht van rampspoed, vraag
ik me meteen af of dat erg is voor een individuele huismus of voor
DE natuur in zijn geheel.
Tussen de behandelgedichten
(ik moest meteen aan psychologen denken die de getekende boom zo
lang als meetpunt hebben gebruikt) staan ook wandelingen zoals met
déjà vu en met halsbandparkieten. En een cyclus gedichten
over de caféist. Prachtig woord overigens. Gaan hier de fantasiewereld
op de loop met de man in het café?
De caféist
is de artistieke westerse intellectueel. Terwijl hij stil zit komen
in hem allerlei draden samen, hij is in staat hele wereldbeelden
met elkaar te verknopen. De fantasiewereld gaat geenszins met hem
op de loop. De wereld IS verbeelding, hoe je het ook bekijkt. Maar
de caféist beseft uiteindelijk wel dat je ook letterlijk
in die wereld moet opgaan, je er concreet in moet bewegen, er voor
moet openstaan, met cézanneske zelftwijfel. Want uiteindelijk
leiden alle abstracties, dus ideologieën tot vernietiging.
U bent zowel
kunstenaar als prozaschrijver als dichter. Is er voor u een verband
tussen die activiteiten of een raakvlak? Komen in de genres voor
u dezelfde uitingen aan bod?
Misschien
dat er wel thema’s in mijn beeldend werk zitten die ook te
vinden zijn in mijn literaire werk – en omgekeerd. Maar wanneer
iets in een gedicht beter geschilderd zou kunnen zijn dan met woorden
gezegd, is dat gedicht niet goed. En wanneer je iets beter met woorden
kunt zeggen, moet je er geen schilderij van proberen te maken. De
disciplines kijken dus voortdurend controlerend en bezitterig naar
elkaar.
Overigens kun je iets van mijn beeldend werk zien op mijn site:
www.huubbeurskens.tk
Er werd van
uw eerste bundels gezegd dat ze hermetisch waren en later werd gezegd
dat u toegankelijker werd. Bent u het daarmee eens? En zo ja, is
dat een bewuste verandering en waartoe dan?
Met het
woord ‘hermetisch’ kan ik niet veel. Dat betekent toch
zoiets als ‘gesloten’? Waarom zou een tekst op slot
moeten zitten? Waarom publiceer je hem dan. Dus ‘hermetisch’
heb ik nooit willen schrijven. Wel is het zo dat ik aanvankelijk
van mening was dat gedichten artefacten, bijna tastbare dingen zouden
moeten zijn. Tegenwoordig ben ik van mening dat zeker ook de kunst
vooral een doorgangsgebied zou moeten zijn, een opening, deur, raam,
een kader, maar dan wel een doorgang die op zichzelf ook onontbeerlijk,
dus integraal onderdeel is van het uitzicht of inzicht dat erdoor
wordt geboden. Een kaderloos uit- of inzicht bestaat simpelweg niet.
Ik ben erg
benieuwd hoe het dichtproces bij u verloopt. Ontstaat een gedicht
spontaan of moet u er voor knokken? Wanneer schrijft u en waar,
zijn er specifieke omstandigheden die meewerken om een goed resultaat
te krijgen? Wanneer lukt schrijven absoluut niet?
Op zich
hoeven er niet zo veel voorwaarden aanwezig te zijn om te kunnen
schrijven. Een beetje isolatie van de geluiden om me heen (die ik
paradoxaal genoeg vaak bewerkstellig door me in te kapselen met
muziek). Een rustige plek. Geringe kans op sociale contacten en
verplichtingen.
Ik zou
dus ook ergens midden in de natuur kunnen gaan zitten. Maar dan
werkt dat juist helemaal niet. Of laat ik het zo zeggen: dan is
er geen enkele behoefte om iets te schrijven. Wanneer ik op een
Grieks eiland wandel of in een Italiaanse stad loop, ben ik nauwelijks
of niet bezig met poëzie, met literatuur. Terwijl die ervaringen
zich naderhand wel blijken aan te dienen voor gedichten. Wat ik
daar wel kan doen, iets waardoor ik de beleving van dat moment niet
verstoor maar juist intensiveer: gaan zitten en tekenen. Ik maak
tijdens mijn reizen en reisjes en uitstapjes dus wel tekeningen
van wat ik zie. (Voorbeelden daarvan zijn ook op mijn site te zien,
op de pagina ‘Plein Air’) Maar ik zie dan geen woorden.
En als je geen woorden ziet, kun je geen gedicht schrijven.
Overigens
ben ik geneigd te denken dat dichters die zuchtend melden dat ze
voor het tot stand komen van een gedicht moeten knokken koketteren.
Ook mij kost het wel eens tijd en moeite om een gedicht echt goed
te krijgen. Maar als zoiets vechten heet, heb ik kennelijk plezier
in dat vechten of in dat getob.
Lees hier de
recensie van de bundel Als met een vogeltje.
|