Wijd
is de wereld in de broekzak
de
wijde wereld wenkt
ik kan de lokroep niet weerstaan
er
rinkelen woorden aan de overkant
die ik bevrijden wil, droog
wrijven met wit zand en poetsen
met mijn doek vol levend materiaal
wacht maar: ik kom, ik kom er aan
een
communicerend tribunaal zal zien
waartoe dit leidt of ik verkroppen kan
wat niemand spijt
behalve mij, het waterhoofd te vormen
van een bende ongeordend alfabet
waarvoor
ik ga: de paal is breed
de zaal (waarin ik sta) is rond
zij zetten alles op de grond in volle kopjes
zelfbehoud, het lijkt een ongeschreven wet
die zich ontkleedt voor mijn gerief
‘een
hufter van de allerergste soort
wordt zelden door een lotgenoot vermoord’,
zegt hij met wie ik troostend eet
en schenkt mij bij, het bruist alom
wacht maar: ik kom, ik kom