Ze is bij mij in de geur van rozen 
                de kleine vogels en de mollen,
                zachte beestjes om te observeren
                dromend in haar vrouwenhoofd.
              De geheugendraad versleten 
                blijft ze strelen met haar warme handen, 
                die mij maken tot haar kind.
                In de zon op de bank vieren we
                onze zaterdag met thee 
              en chocola die roze smaakt 
                naar koeken van mijn oma.
                Als ik haar ’s avonds tegenkom
                bij het nachtgebed en in mijn slaap
              overtreedt ze lachend alle regels
                en gooit woorden naar me toe
                als het meisje in haar ogen.