Fragiel stamelen staat, hoogbenig,
niet van zins te wijken in haar zoektocht
naar het blauw, het blonde, de tintelingen.
Zij stelt zich voor met wijde ogen
als het ontstellende: het herkenbare.
Het voorhoofd vragend gefronst
boven de linkerwenkbrauw en in
het trekje om haar mond. Reikend naar
de verte is zij het grootst en toch gebleven.
Enkeltje het beverige slaat ze af;
zij heeft een pas, plus zeven maanden
voorsprong op het wachten.