excisa
39
het woord
toen,
toen het heelal te groot en ik te klein
en ik voren trok in zuigende, zompige aarde
toen ik de hand sloeg aan mezelf,
een wachttoren op uitkijk.
toen is aan mij toonbaar getoond:
een woord, mondvullend
het kwam met jou
en
lang, lange
tijd nadat
ik nipte aan je lip, het woord likte van je tong
mijn soortelijk gewicht amper wist,
verjaar ik nu in jouw scheppende gave
op je glas ijs waag ik me keer op keer
laat de wind mijn haren gulzig strelen
ik vlei me onder jou te kijk
je vel beloert mijn glimmend genot,
beweegt mijn rug in zuchtjes
een koekoeksbed
zal ik verslapen
in een andere tijd, een lenige lente
zal ik van de daken van je dromen
zal ik je vragen wat ik met liefde kan doen
excisa 50
geschramde
vrouw
ik zag hoe
ze klotste tegen
mijn oever veilig water was,
en een meer verzon.
hoe genaakbaar
haar land wel was,
maakbaar tussen dijk en den gewonnen
hoe haar aardsheid
me ijverig vleide,
de schreeuw van pijn vervloog
hoe handen
de avond verbranden,
me vruchteloos plantte,
aangestampte aarde in voetspoor van as
hoe ze als
een feniks verrees,
engelenvleugels om mijn schouders vereeuwigde
daar stond
ze
mijn geschramde
vrouw
wiegde woorden week
excisa
58
twijfelaars
hier staan
twijfelaars in bloei
het is hun dag van ontboezeming.
in bloesems buiten adem hoor ik,
rood aangelopen, hun blote twijfels.
ze blijven
duren
tussen bloem en vrucht
blauw van kou en witgeblakerd
( taal is een prooi, het vlees van onrust die ik verwaai.
de armen, klapwiekend in woorden die ik bepotel)
in de haakse dwarsbalk van mijn pen,
zijn ze schrijlings herboren.
het is mijn hand geraden dat
ik van mijn bestaan verzekerd ben
infiniti 15
mijn wereld,
ik liet je
slingeren als een trieste hint
in taal: een kathedraal
van kracht, van onmacht
in letters tussen kin en schouder
als een schuilend schip wiegend op
op de strijkstok van een zin.
en mijn naam,
mens –moe,
gaat verder, gaat om het even
mocht ik je
weerzien
verbrand alle poëzie
‘Omsmeden
van dagelijks lood in goud’
Frank
de Vos
(1956) vindt zijn reddingsboei in speelgoed en poëzie. Hij
studeerde geschiedenis en filosofie en probeert het persoonlijke
tot iets universeels te tillen in zijn gedichten. Zijn laatste reeks
gedichten noemt hij Infiniti, want een gedicht is nooit af.
Wat is je achtergrond en waar woon je?
Ik ben geboren
op 27 oktober 1956 en ik leef in Antwerpen. Van opleiding ben ik
historicus ( K.U.Leuven 1978). Ik studeerde ook Wijsbegeerte( K.U.Leuven
1979) en ik gaf een jaar les. Ik werk sinds 25 jaar in de speelgoedsector.
Waarom schrijf
je?
Mijn schrijfachtergrond
en de reden waarom ik schrijf ligt in mijn verwondering over de
impact van de weidsheid en de benauwdheid van het leven. Mijn leven
lang heeft kunst en poëzie in het bijzonder me aangegrepen.
Het omsmeden van het dagelijkse lood in goud, zoals de alchemisten
in de middeleeuwen betrachten is wat kunst voor mij betekent.
Poëzie
gaat over het “vertalen” of “verklanken”
in beelden, een zoektocht naar ultieme metaforen om de werkelijkheid
in al zijn facetten te benaderen. Het “onvindbare” van
deze ultieme metaforen is de baarmoeder en tevens de reddingsboei
van poëzie. Als abstractie van deze werkelijkheid is taal een
uitzonderlijk instrument. Poëtische taal is de meest gebalde,
de meest concrete vorm van communicatie.
Waaruit haal
je inspiratie?
Inspiratie
put ik uit persoonlijke ervaringen met mensen, het vallen en opstaan,
mijn fascinatie voor taal, grote thema’s zoals liefde en vergankelijkheid.
Het prikkelt mijn fantasie en ik tracht in alle bescheidenheid dit
persoonlijke naar een hoger, universeel niveau te tillen.
Wat is je ambitie?
Mijn ambitie
ligt in het “aanraken” van mijn lezer met een lyrische
taal.
In september werden twee van mijn gedichten opgenomen in de wandelroute
van een kunstproject aan de Schelde. Het gedicht “Vrouw”
werd er als lied op muziek gezet.De componiste was geraakt door
mijn woorden. Het is hartverwarmend om zoiets te mogen aanhoren.
Na publicatie de afgelopen maand van een aantal van mijn gedichten
op NV POËZIE, kreeg ik positieve reacties . Het geeft je de
moed om verder te gaan.
Wat ik het
meest kon smaken was de kritiek die met stevige argumenten werd
onderbouwd. Aan algemeenheden en platitudes ga ik achteloos voorbij.
Als dichter is het interessant om een degelijk klankbord te ontmoeten.
Natuurlijk zou ik ook graag mijn gedichten willen uitgeven. Ik ga
hier niet flauw doen. Ik denk trouwens dat dit de droom is van elke
dichter .
Welke dichter
zou je wel eens willen spreken?
Ik zou graag
Leonard Nolens willen ontmoeten om eindeloos tussen pot en pint
te kunnen praten. Voor mij is hij één der groten uit
onze taalwereld met een uniek taalbeeld. Zijn gedicht “ Bres
IV”, uit zijn bundel “ Derwisj” is beklijvend.
Ik kan het blijvend herlezen.
Ook zijn laatste bundel: “ Een dichter in Antwerpen en andere
gedichten” is opmerkelijk en bevestigt weerom zijn creatieve
taalkracht.
Wanneer is
een gedicht geslaagd?
Ik noem mijn
laatste reeks gedichten “ Infiniti”. Een gedicht is
nooit af.
|