Annette van den Bosch
Erik Verhaarl
 
 
Informatie over Annette van den Bosch en deze site Gedichten, waaronder Vlaamse en vertaalde         Artikelen over dichtbundels en dichtbijeenkomsten Recensies van dichtbundels Interviews met dichters, uitgevers etc Over jonge dichters
Beginpagina                 Contact
 
     
  -
 

Erik Verhaar

“Inspiratie door conceptuele kunst”

Erik Verhaar (1979) blijft graag in beweging door de inspiratie uit muziek en conceptuele kunst. Zijn ideaal is uitgestrekte heftigheid in verstilde vorm.
Meer over hem en zijn werk is te lezen in de tweede editie van Mals Groen.

EEN VERVALLEN PLAATS, EEN HAND VOOR HAAR

Tijd tot haar lichaam is volgroeid, voor vervanging
en de werkelijkheid. Ze slaapt of schreeuwt dat zij
soms bestaat. Nu wij scheiden, nu wij staan, nu wij
dezelfden zijn: vocht delvend vlees, na verwekking
verlaten, een fles stil water brak en breekbaar
groeiend naast ons, achter een dichtgevallen deur.
Alsof je cirkelt, muntstukken besluipt, in haar
dezelfde terughoudendheid, dezelfde terreur.
En alles voelt wrang, verkrampt, alsof een Atlas
die ons altijd droeg, zich over de rand heen sloeg
en ons verdrukkend vasthoudt in wat altijd was.
Als in een sublieme naalddunne sluitertijd.
Als je je afsluit voel jij haar, voorgevormd, vrij
in een groot geheugen van herhaaldelijkheid.

Vervallen plaats en een hand voor haar om op te groeien.



DE TER ZIJDEN

´s Avonds, met niets tot woekeren verwelkomd, ook wij niet,
heb ik haar het park, en de plaats van afspraak laten zien.
Geen zeis te zien daar, geen ondergraver, maar niets voordien
was anders dan toen ik er was, of mij er stil uit liet
verwijderen.
                       Tussen groen, verzorgde perken, altijd
pas geverfd, gebronsd hout waarop ik de afgesproken
tijd aftelde, uitrekte tot in ononderbroken
aanlengen, de hoorn niet kon horen die mij al die tijd
al afbelde in mijn doodgeknipte diep in de grond
vergeten navelstreng.

                                      Veel te lang, al lang voor haar
tijd kwam, heb ik zelf pupillen geplaatst in de groot rond
mij gapend lege ovalen, wat kon zij weten.

                                                                            Daar
heb ik haar gevraagd toen, en is het verwekt, voor wie weet
wat, voor uitstel ondermijnen, mijn onvolmaakte vorm.



EIND SONNEERT

Iedereen, maar jij niet. Anderen, jij niet. Als bij rondom
ontgonnen groen gingen jouw uitvluchten aan jou hangen, maar
ze vielen niet. Ze vielen niet. Iedereen, maar jij niet. Jij

vlijde je ons proberend, onverdacht ver boven ons uit,
toen, klein verwend poserend naakt. Diepe vaak herroepen huid
als op wind gedragen watten zaden. Maar afstaand, te vrij

nam je tijd in jouw vertrouwen, werd doorzichtig wit op haar
draperen haar nalatig gewaad, als mottenvleugels om
haar heen, alleen, de lustige tanden van herinnering


Achter onbemand, ooit ongerimpeld canvas krimpt ze uit
haar poses. Ze zegt, er zweeft geen melk meer door mijn weefsel, huid
droogt uit. Maar nu mijn vleesgeworden huid, mijn blind verglijden

van nooit echt ontlaadde tijd, zoveel meer waard blijkt te zijn, moet
bijeengeveegd stof toch iets verbeelden dat ik nooit in mij
heb willen zien, hierbinnen. De beitel moet in mij, ze zei,

zou iemand nog zijn bloed verbruikbaar kunnen voorbereiden,
op haar, een goede afloop, genieten hoeft niet eens. Voorgoed
in uitvegen verschanst, in een verdict voor verandering.



OGEN WIT DE WEG

Niet eens voor mij, voor mij uit, staart mijn weg, voorbode, in het
niets, niet
eens voor mij, vervagend mijn gelijke, ons vereeltend pact van verder
willen,
en elke lijn te volgen achtervolgt. Mijn oog in voren over verten
verloren, giet
er odes over, dochters zonen die je op ziet groeien, dan uit je weg
moet zien verstillen.

Verten die gezichtsveld veegden in de weg, mijn werk, met verachten,
ervan leven te bedekken.
Verten ooit rechtopstaand, aanlokkend openslaand, zijn nu in een slot
gevallen en verspreid
over dit landschap, een gesloten omgevallen deur van gras, van groen,
onooglijkheid. Van tijd
tot tijdloos keer ik terug hier. Strepen trekkend. Levens witte lijnen
trekken

wreef mijn ogen uit. En ik, en ooit, een steeds vernieuwde
vallende jonge hond van vrijheid, ik dreef
me door het vooruit voor mijn ogen
tot tot vallen veroordeeld overbleef.

Ik wreef, ik dreef, mijn werken uit.

 


Gesprek met dichter Erik Verhaar (Terneuzen, 17 februari 1979), student Culturele Studies aan de KU Leuven.

1. Staat je studie Culturele Studies het schrijven in de weg of komt ze je schrijven ten goede?

Er zal ongetwijfeld wel een subtiele wisselwerking tussen de twee bestaan. Qua tijdsdruk zit ik in ieder geval uitstekend: bij mijn twee eerdere studies (ik heb Germaanse talen, Engels en Nederlands gestudeerd in Gent, gevolgd door literatuurwetenschappen in Leuven) lag die een stuk hoger. Eerlijkheid gebiedt mij erbij te zeggen dat ik de studie deeltijds volg: vorig jaar moest ik enkel nog een scriptie afwerken voor literatuurwetenschap, zodat er nog voldoende tijd overbleef om er een deeltijds studie naast te doen.
Culturele Studies is een perfecte afsluitende studie. Enerzijds word je in staat gesteld om die colleges bij te wonen die je altijd al hebt willen volgen (zoals kunst- en cultuurfilosofie), maar die niet tot het vakkenpakket van je eerder studies behoorden. Anderzijds vormt de studie een interessante grijze zone tussen de theorie en praktijk, door veel belang te hechten aan dingen als cultuurbeleid en stages. Naast Culturele Studies probeer ik me bezig te houden met alles wat mijn pad kruist en me interesseert, zoals vertaalwerk, ontwerpen van websites en redactiewerk. Ik heb niet het gevoel dat al die bezigheden iets in de weg staan, nee. En mocht de hindernis te groot blijken, kun je nog altijd teruglopen, ook interessant genoeg. In beweging blijven is het belangrijkste, zeker?

2. Wie of wat zijn je inspiratiebronnen? Welke schrijvers dan wel welk genre
bewonder je? Heb je ook een favoriet gedicht?

Ik voel me zeker niet alleen geïnspireerd door literatuur, integendeel. Muziek is een veel grotere invloed, en altijd al geweest. Momenteel luister ik vooral naar And Also The Trees, Tindersticks, Bright Eyes, David McComb, David Sylvian, Montgolfier Brothers en (Roger) Quigley, Leonard Cohen, Sweek (een romantische variant van Mogwai uit België). Ik heb een voorliefde voor albums die je kan beluisteren alsof je naar een film zit te kijken, zoals ‘Arde’ van Migala, of ‘Heartworm’ van Whipping Boy. Ik word voornamelijk geïnspireerd door die vormen van kunst die werken met ideeën en concepten. Jorge Luis Borges definieerde kunst ooit als (ik citeer vanuit mijn herinnering dus waarschijnlijk klopt het citaat van geen kanten) een plotse revelatie die nooit werkelijkheid zal worden. Het is een dergelijke ervaring waarom het zou moeten draaien in kunst: de films van Julio Medem, Almodóvar, Kieslowski, David Lynch, Orson Welles, de schilderijen van Picasso, Magritte, Dalí en de foto’s van Alain Fleisher. Op literair vlak is Milan Kundera al een levenslange favoriet, evenals Dylan Thomas, Edward Thomas, Julio Cortázar, de poëzie van Peter Verhelst en natuurlijk T.S. Eliot over wie ik mijn scriptie heb geschreven, The Inward Ways Out of the Waste over de literaire weergave van de existentiële onvrede in The Waste Land.


3. Welke tendens zie je in jouw schrijven? Ik zag in het verleden wat meer persoonlijke ervaring die verstild was, meer water. Nu zie ik meer heftigheid lijkt het, meer passie. Veel bloed en tranen, zo te zeggen. Het bloedt ook letterlijk in de gedichten. Hoe kijk jij daar tegen aan? Wat is het verschil en wat was het belang van de achterliggende periode?

Ik sta vrij ambigu tegenover vroeger werk, zoals de vier hier door u geselecteerde gedichten. Enerzijds staan in mijn ogen alle punten gegrift waarop ze tekort schieten, anderzijds zijn ze achter mijn ogen nog altijd zeer levend. Alles hangt samen met het gevoel wel op de goede weg te zitten, maar absoluut nog niet te zijn waar ik zou willen zijn, wat betreft de kwaliteit van mijn teksten. Al ten tijde van deze vier gedichten schreef ik volkomen ontoegankelijke poëzie, maar ongeveer anderhalf jaar geleden schreef ik bijna uitsluitend veel te hermetisch, te gecondenseerd, te onduidelijk. Onpubliceerbaar ook, al heb ik nog wel geprobeerd om te kijken of iemand zo gek was om er iets interessants in te zien.
Meer dan een jaar geleden zag ik in dat het tijd werd voor bezinning. Op het moment dat je ergens op een onbewust niveau beseft dat je niet meer honderd procent geïnteresseerd bent in wat je doet, kun je weinig anders doen al je verworven vaardigheden en je talenten te koesteren en te betwijfelen, terwijl je de lei voor je schoon begint te vegen. Het resultaat is nu dat ik al zowat een jaar amper gepubliceerd heb, terwijl ik werk aan een twintigtal teksten die in mijn ogen steeds beter worden. Natuurlijk, de spontaniteit en de persoonlijke band verdwijnen wanneer je zolang aan één tekst blijft schaven, maar na verloop van tijd ontstaat er een nieuw soort spontaniteit, en een nieuw soort contact, heb ik gemerkt. Er is denk ik nog altijd verstilling, nog altijd heftigheid; het ideaal zou uitgestrekte heftigheid moeten zijn in een verstilde vorm. Het gedicht als de gewone pad (Bufo Bufo): ‘altijd uiterlijk onbewogen, maar als ze iets zien wat ze van binnen aangrijpt, hun voedsel, hun eigen vrouwelijke vorm, dan begint achter die onbewogenheid hun hart onvoorstelbaar sneller te slaan, vangt een ander hoger leven aan. En uiterlijk altijd onbewogen’.

4. Waar ligt voor jou de grens? Waarover zou je nooit schrijven? En schrijf
je ook gedichten die je nooit zou publiceren?

Grenzen is het woord niet echt. Een interessant uitgangspunt om te schrijven vind ik de concentratie die aanvoelt als iemand die zich in een vreemde omgeving weet en die zichzelf langzaam bewust maakt van elk van zijn mentale en fysieke handelingen. Het gevaar van zo’n werkwijze is dat je remmingen gaat creëren; de grote zwakte van bijna alles wat ik vroeger heb geschreven zijn dergelijke inherente concepties van remmingen. Het is ongetwijfeld ook een persoonlijke kwestie: die combinatie, het ineenslaan van remmingen en hartstocht, is ook iets wat ik in mijn eigen karakter dagelijks met me meetors. Nu, als levenshouding is het een geweldige strategie gebleken, maar het heeft geen enkele zin om remmingen in je eigen teksten te gaan creëren.
Bovendien, normaal gesproken werk ik erg lang aan een tekst, tussen de drie weken tot zes maanden, wat natuurlijk een zekere steriliteit in de hand werkt. Bij zo’n manier van werken treedt onvermijdelijk een soort filter in werking, wat misschien ook een zekere zelfcensuur inhoudt, maar juist die steriliteit bevalt me wel.

5. Ik las dat je probeert om vaak op te treden. Wat is de kick bij optredens voor jou, wat gebeurt er dan met jou en/of publiek?

Poëzie optredens, ook die zijn alweer redelijk lang geleden. Ik deed ze inderdaad vrij regelmatig. De routine die ik erop na hield was dat ik vijf minuten voordat ik het podium op moest (als er al een podium is) een paar wodka’s achterover sloeg, en als een soort verhangene voor het publiek (als er al publiek was) ging staan en hoopte dat mijn introspectie iemand in het publiek kon boeien. Ik was en ben vermoedelijk niet de meest boeiende performer, maar persoonlijk heb ik een bloedhekel aan performers; hoe luidruchtiger, hoe erger. Ik hield het op een act van inleving. Ik kroop het podium op, sloot mijn ogen, opende mijn mond en ijlde onder het motto ‘but if you could just see the beauty, these things I could never describe’. Dat alles wel met overtuiging, natuurlijk. Daarna droop ik af, alweer een zaal vol onverschilligheid achterlatend.

6. Je werkt voor het Vlaamse tijdschrift Deus ex Machina (http://www.deusexmachina.be), kan je iets over dat tijdschrift vertellen en jouw activiteiten daarin?

Deus ex Machina is een Belgisch literair tijdschrift dat onder andere probeert om de wat meer onontgonnen gebieden van de literatuur en cultuur in het voetlicht te plaatsen. Het tijdschrift biedt niet alleen een forum geboden aan minder bekende schrijvers uit andere landen, maar ook worden regelmatig debutanten uit Nederland en België gepubliceerd. Sinds een aantal maanden maak ik deel uit van de redactie. Momenteel ben ik vrij intensief bezig met het samenstellen van een thematische focus over IJslandse literatuur.

7. Hoe kijk je aan tegen internet als medium bij dichters? Wat voegt het toe? Wanneer komt jouw prachtige site (http://surreele-sprong.com)in definitieve versie online?

Internet is een interessant medium, waarin beelden een grotere invloed uitoefenen dan woorden. Prozateksten die op een scherm gepresenteerd worden, in de vorm van e-books bijvoorbeeld, zijn veel minder leesbaar dan hard copy; er bestaan allerlei regels waaraan een alinea die op internet gepubliceerd wordt, moet voldoen. Het feit dat poëzie zich ook baseert op een beeldtaal maakt haar interessant voor allerlei virtuele experimenten. Ook is het interessant om te zien (hoewel redelijk subjectieve materie, natuurlijk) hoe sommige webdesigners de ‘poëzie’ die sommige muzikanten (bijvoorbeeld Madredeus, http://individual.utoronto.ca/cademartiri) of beeldende kunstenaars (zoals de schilder Beksinski, http://www.beksinski.pl, of de fotograaf Drohwic -http://www.drohwicz.com, helaas momenteel offline) uitademen, virtueel tastbaar kunnen maken.
Wat mijn site betreft, die zou eigenlijk al in augustus online hebben moeten staan, maar helaas, van alles wat voorrang eiste kruiste mijn pad. Momenteel ondergaat ze de allerlaatste tests, om hopelijk volledig toegankelijk te worden tegen eind december. Als je je e-mailadres achterlaat op de preview page die nu online staat, laat ik je persoonlijk en volledig kosteloos weten wanneer de site online staat.