ZIJ
BREEKT
(IN
ZES FRAGMENTEN)
voor Efi Leontopoulou
1.
Zij breekt de fetakaas in twee en drijft scabreus de spot
met Belgische tomaten, grof versneden circusneuzen
tussen het komkommerzaad, ach geeft niet, fluistert ze
en slaat een kruis (want goede olie kan mirakels doen).
2.
Zij is mooi als sneeuw en breekt het ijs in januari,
als we samen met het nieuwe jaar ineengestrengeld
en woordeloos naar dode bomen turen, fabelachtig
veinst ze dat ze van de winter houdt (en kust me zacht).
3.
Zij breekt me soms in hele kleine stukjes als de maan
vol is en er moordende horden door haar aders jagen,
als ik door de badkamerdeur naar haar borsten staar,
ze likken wil, dan laat ze honden los en gooit met tanden.
4.
Zij breekt naar oeroud ritueel en met een vloek haar ei
hard op het mijne, synthetisch rood en niet langer gedoopt
in bloed van pasgeborenen, vóór ons een versneden
karkas
ter meerdere glorie van een pas herrezen lentegod.
5.
Zij breekt de ritmische adem van het grote, blauwe lichaam
dat ze meedraagt in het hart, waar ze zorgen in laat zouten,
ze beseft maar ziet niet dat er vissen in haar leven,
– ik wel, zie ze soms wanneer ik in haar ogen duik.
6.
Zij breekt vandaag wat morgen, in soepel ochtendlicht
onverwoestbaar lijken zal, weet steeds van de dingen
de wezenlijke kern te vinden, dat wat theoretici
hadden uitgesloten, en knijpt dan hard, genadeloos.
Hoe
ben je zo tot schrijven gekomen? Wanneer schreef je je eerste gedichten
en waarover?
Plots. Minder
dan een jaar geleden ben ik begonnen met het schrijven van gedichten.
En toch kan ik mij nauwelijks herinneren hoe dat juist gegaan is…
Waar haal
je je inspiratie vandaan? Welke dichters bewonder je en waarom?
Inspiratie,
tja, wat is dat eigenlijk? Tijdelijke rusteloosheid van de geest?
Overkomt me wel eens, ja, op de meest onverwachte momenten.
Dichters die ik bewonder zijn (onder andere) Paz, Montale, Gatsos
en García Lorca, omwille van de magie van hun schrijven en
omdat het visionairen zijn. En ook Dante en Ovidius, als ik even
mag? Verder nog Rimbaud natuurlijk, die als tiener al meer poëtische
maturiteit had dan wie dan ook. In slechts een aantal jaar tijd,
vanuit het niets gekomen, heeft hij de poëzie tot in de hemel
geschreven, ingeslikt, platgekauwd en uitgespuwd om ze dan voor
dood achter te laten. Hij was amper 25 jaar oud toen hij de poëzie
de rug toekeerde, nadat hij alle denkbare grenzen had verlegd.
Wanneer
is een gedicht áf voor jou?
Moeilijke vraag.
Dichten is - denk ik - het op zoek gaan naar iets ‘ideaals’.
Er zijn mensen die geloven (desnoods op Platonische wijze) in het
ideale gedicht. Ik niet (maar ben toch wel gek genoeg om te blijven
zoeken). Daarom zal een gedicht wel nooit af zijn. Laat me zeggen,
dat ik een gedicht af vind als ik het me echt de strot uitkomt en
ik niet langer de zin heb om het nog maar eens te herlezen en aan
te passen.
In jouw
gedichten komen de mythologie en relaties tussen mensen regelmatig
aan de orde.
Kun je dat verklaren, zijn daar specifieke redenen voor aan te geven?
O ja! Mythologie
boeit me, reeds als kind, maar vooral sinds ik de werken van mensen
als R. Graves, M. Gimbutas en J.G. Frazer heb gelezen. Mythen (inclusief
de moderne religies die daar cerebrale afkooksels van zijn) stammen
dan wel uit het begin der tijden, ze zijn nog steeds verbonden met
alle aspecten van het menszijn. De dominantie van mythische oerideeën
en motieven in onze cultuur is immens sterk (o.a. de cyclische vruchtbaarheid
van lichaam en natuur, de reis naar het hiernamaals, het heldendom,
de angst voor monsters en het onbekende, het belang van de clan,
het offeren van de zondebok, enz.), krachtige concepten die, als
men er even over nadenkt, afgeleiden zijn van onze essentiële
biologische behoeften als ‘intelligente’ primaten: de
drang tot voortplanten en overleven, maar ook sociale interactie
en de rationalisatie van de omgeving (die ons als reproductiemachines
een ontzaglijk competitief voordeel opleverden). Daarin schuilt
de essentie van het mens zijn, denk ik. In niets anders dan dit
biologisch/mythologisch keurslijf dat ons handelen situeert tussen
het beoefenen van wetenschap en kunst enerzijds en het voeren van
bloedige oorlogen anderzijds. De rest is ijdelheid.
Ook schrijf
je regelmatig over het dichten, het proces en wat poëzie voor
jou betekent. Wat
is de rol van dichten in jouw leven?
Ik adoreer
gedichten met ‘poëzie’ als onderwerp. ‘Bloody
Mary’ van Someck, bijvoorbeeld, of natuurlijk ‘Un coup
de dés’ van Mallarmé. Het schrijven van poëzie
als proces fascineert me. Interessanter dan de gedichten zelf is
de vraag waarom en hoe mensen gedichten schrijven. De bedoeling
is steeds weer het op zoek gaan naar het ‘Andere’, dat
wat we niet kennen, dat-wat-niet-in-ons-is. Ik heb geleerd dat dit
niet noodzakelijk op grootse zaken zoals de Kosmos of de Liefde
hoeft te slaan maar ook kan schuilen in het kleine en alledaagse,
of zoals Baudelaire heeft aangetoond, in het vulgaire en het lelijke.
Als een ware held (maar bevend van de schrik) wil de dichter dan
proberen het onbekende, het gapende gat in ons wereldbeeld, de afgrond
(of hoe je het ook wil noemen) te bezweren. Hij ageert in feite
als een sjamaan. Deze bezweringsdrang is mogelijk de te betalen
prijs voor ons bewustzijn. Hoe sterker iemands bewustzijn, overigens,
hoe meer uitgesproken dit proces lijkt te zijn. Er zijn ook wel
mensen die dichten om te plezieren, om te koketteren. Dat noem ik
geen poëzie. Ik heb ook moeite met de overdaad aan luchtige,
grappige verzen in het Nederlands. Niet dat met humor iets mis is,
integendeel, maar dan moet het humor zijn die bijt, die pijn doet.
Je publiceert
onder andere op Schrijfnet en op Zevenblad. Hoe ga jij om met kritiek
op je gedichten?
Ik apprecieer
snoeiharde kritiek, als ze maar eerlijk is, gefundeerd en onbevooroordeeld.
Ik heb, als beginnend dichter, veel geleerd uit de genadeloze kritieken
van enkele poëzieliefhebbende internetters. Ik denk dat ik
overigens behoorlijk goed met kritiek kan omgaan. Laat ze maar komen
die wervelwindcommentaren en scherpe pennen. Kritiek die echt pijn
doet zal over het algemeen ook wel goede kritiek zijn, die effectief
de zwakke punten van het gedicht blootlegt. Een dichter heeft kritiek
nodig, dat houdt hem scherp; iemand die daar niet tegen kan ruilt
het dichten beter in voor kantklossen. Als ik kritiek ontrechtvaardig
vind, omdat men op de man speelt bijvoorbeeld, leg ik ze naast me
neer.
Je hebt
je op www.zevenblad.nl opgeworpen als beheerder van de club Morgenrood.
Wat zijn de doelstellingen van Morgenrood en wat spreekt je aan
in het club beheren?
Nadat ik de
sfeer op een aantal poëziesites wat beu was geworden, ontdekte
ik Zevenblad, ik vond het aardig wat opbouw en mogelijkheden betreft.
Alleen, de kwaliteit van de gedichten viel me tegen. Toch waren
er nogal wat interessante dichters hier en daar maar hun inzendingen
werden bedolven onder de ‘gevoelspoëzie’. De sitebeheerders
hebben dan een clubsysteem ingevoerd, waarbij ‘leeshoekjes’
gecreëerd werden opdat iedereen zijn type literatuur zou kunnen
beoefenen. Met succes. Ik richtte er Morgenrood op, een poëzieclub
voor mensen die met ‘kwaliteitspoëzie’ willen bezig
zijn en via discussie willen leren hoe ze hun werk ‘beter’,
noem het interessanter, kunnen maken. De beheerderstatus stelt niet
veel voor, het betekent dat ik een oogje in het zeil hou en beslis
over nieuwe leden. Afgezien van het feit dat ik de initiatiefnemer
was van Morgenrood gedraag ik mij als een gewoon lid.
Meer gedichten van Frédéric Leroy zijn te lezen op:
http://fleroy.skynetblogs.be/
|