Annette van den Bosch
Vrouwkje Tuinman - Vitrinel
 
 
Informatie over Annette van den Bosch en deze site Gedichten, waaronder Vlaamse en vertaalde         Artikelen over dichtbundels en dichtbijeenkomsten Recensies van dichtbundels Interviews met dichters, uitgevers etc Over jonge dichters
Beginpagina                 Contact
 
     
  -
 

‘Een mogelijkheid die ik heb uitvergroot.’

Verschenen op Meandersite op 9 oktober 2004

Vitrine, de debuutbundel van Vrouwkje Tuinman, kwam in september uit. Een goede aanleiding om eens wat vragen aan haar te stellen.

Je debuutbundel ‘Vitrine’ is zojuist uitgekomen. Hoe voelt dat?
Verwarrend. Ik ben gewend projecten te organiseren en andersoortige boekjes uit te brengen waarbij ik zelf voor een heel groot deel in de hand heb hoe ik ze promoot. Dit is mijn eerste ‘egoproduct’ en nu is het afwachten. Enerzijds de vreemde ervaring dat ik ineens in de spotlights sta en over mijn eigen werk zit te vertellen bij de radio en dergelijke, anderzijds een soort gat dat normaal gesproken gevuld wordt met ‘nuttiger’ zaken. Ik ben nu een roman aan het afronden en aan het optreden, dat is het wel zo’n beetje en mijn arbeidsmoraal zegt me dat ik niet genoeg doe als ik me niet een slag in de rondte werk, terwijl ik ook weet dat concentratie juist tijd en rust vergt.
Ook een vreemde ervaring is dat mensen iets van je werk vinden. Ik ben dat op eindredactieniveau na veel jaren journalistiek wel gewend, en ook waar het de mening betreft van de lezer die het totaal wel of niet met je eens is. Maar poëzie wordt door iedereen anders geïnterpreteerd (waar niets mis mee is, overigens) en die nieuwe ‘betekenis’ pakt vaak compleet nieuw voor mij uit.

Het leest als een erg persoonlijke bundel. Wat is voor jou het centrale thema?
Jezelf tonen. Aanvankelijk weigerachtig, later onontkoombaar.
Andersom ook het zelf vast willen leggen van situaties, mensen, zekerheden.
Misschien wil je de vraag specificeren. Wat is voor jou het centrale thema?

Voor mij gaat jouw bundel over afscheid nemen onder andere van je ouders met name van je vader en over het willen aanhaken aan een persoon. Dat lastig vinden, er tijd voor nemen en afstand creëren en weer terug proberen te pakken, intimiteit proberen te creëren in de woorden die je gebruikt (en daarom ook het aan elkaar schrijven).
Dat zit er inderdaad in. Ik vind het niet slecht omschreven. Beter dan mijzelf meestal lukt.
Overigens ben ik (zeker na veel herschrijven) niet dezelfde als de hoofdpersoon van de bundel. Het uitgangspunt van een gedicht is altijd iets van mijzelf, iets wat ik zie, voel of meemaak, maar vervolgens is het een uitvergroting, een serie van keuzes die ik maak aangaande een situatie die ik schets, en daardoor wordt het fictie. Als voorbeeld geef ik vaak het titelgedicht. Ik ken het gevoel wat er in beschreven wordt (iemand willen 'vastleggen') heel goed, dat is autobiografisch.
Maar alles wat er verder staat, wat ik als beeld heb gebruikt, de bijna-paniek die wordt beschreven, is vervolgens fictie, een gedachte, een mogelijkheid die ik heb uitvergroot.
Alleen het 'aan elkaar schrijven' zou ik zelf anders motiveren. Dat gaat voor mij over gedachtestromen, hoe logisch of onlogisch die soms ook zijn. Het is veeleer monologue interieur dan een poging tot
intimiteit.

Vitrine

's Ochtends breek ik een wijnglas.
Ik zeg een ik bedoel mijn. Ik heb
één wijnglas. Had, één.

Alles is verschoven sinds ik ben
verloren. Sinds mijn orde van achter
het vertrek aan alles ruimen, sporen
wissen, niet meer werkt. Nu
spaar ik stukjes hem.

De mens is een verzamelaar. Ik ben,
en wat ik niet vastleg is niet gebeurd.
Ik wil dat alles is gebeurd. Ik vind.

's Middags vind ik een hemd
en as onder mijn boekenkast, haartjes
van zijn borst en baard, een bonnetje
van de muziek, lege flessen,
alles leg ik in bed.

Bij nader inzien toch een doos, en
's avonds nog mijn portglas gebroken.
Niet één, maar mijn. Nu geen.

Overigens merkte ik pas in de redactiefase waar de bundel over ging, hoe hij opgebouwd was. De bundel is met name voor mezelf, want ik ben me bewust van het feit dat de meeste lezers niet op die manier naar de bundel kijken, vrij strak gecomponeerd (bv. volgorde, spanningsboog), maar dat ontstond voornamelijk in de laatste zes weken.

Waarom nu pas deze solobundel?
Waarom de veronderstelling ‘nu pas’? Ik dicht nog niet lang, ruim twee jaar. Ik vind het erg snel gaan. Ik heb niet lang gedroomd van het maken van een boek of bundel, het is me min of meer overkomen.

Merk je dat je beïnvloed wordt door de dichtstijlen van je vrienden Heytze en Starik?
Volgens mij totaal niet. Volgens Heytze en Starik ook niet. Het is zelfs zo dat Ingmar volgens mij echt in mijn gedichten heeft moeten groeien, het duurde best even voor hij er iets mee kon. Ik spreek een volkomen andere taal dan hij. Hij is verhalender, ironischer, om maar eens wat te noemen. Bij mij wringt de taal vaak opzettelijk, ik twijfel zowel in inhoud als vorm. Bij hem staan de dingen er vaak op een manier waarbij je het gevoel krijgt dat het niet anders had kunnen zijn.
Verder schrijf ik nogal compact, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Starik, die is veel flamboyanter met taal, scènischer, hij werkt verder bijvoorbeeld ook veel met parlando.
Overigens stimuleert het zeer om mensen om je heen te hebben die schrijven en die met je meelezen. Met Ingmar heb ik bovendien een jarenlange geschiedenis van samenwerken. Na veel gezamenlijke journalistiek, columns, bloemlezingen e.d. zijn wij gewend om kritisch naar elkaars werk te kijken. Dat is een tweede natuur.

Is er voor jou verschil tussen podiumpoëzie en leespoëzie?
Ja en nee.
Ja: ik vind mezelf geen performer en schrijf ook niet gericht op een performance. Mijn poëzie is weinig gebeurend, weinig gericht op effecten, vaak op inhoudelijk vlak ook helemaal niet zo communicerend.
Nee: het klinkt tegenstrijdig met wat ik hierboven zeg, maar ik schrijf wel degelijk al voorlezend, ben bezig met klank, met mogelijke spanningsbogen. Ik vind het in het algemeen belangrijk dat mensen die zonodig op een podium moeten gaan staan (waaronder ikzelf dus) zich bezighouden met de vraag hoe ze hun tekst kunnen en willen interpreteren. Teveel dichters helpen op het podium hun eigen werk om zeep. Los daarvan: er bestaat wel degelijk podiumpoëzie, zoals je veel in het slamcircuit hoort. Die teksten verliezen op papier vaak hun coherentie en betekenis, vind ik persoonlijk. Ook vind ik dat dat niet erg hoeft te zijn. Je hebt prima dichters-performers die er (tot dusver) expliciet voor kiezen hun werk niet op papier te laten bestaan, maar alleen op het moment dat zij het uitspreken. Zoals Sven Ariaans en Lasse Samstrom. Misschien moet je hun teksten meer zien als een soort aanzet tot een partituur, maar dan zonder de aanwijzingen voor bijvoorbeeld toonhoogte en dynamiek. Naar aanleiding van die partituur ontstaat het daadwerkelijke kunstwerk pas, telkens weer opnieuw en anders.

Je doet nogal verschillende dingen, waar ligt je hart voornamelijk?
In zijn algemeenheid bij activiteiten die me iets leren. Nu, en naar ik aanneem voorlopig, is dat het schrijven van proza (fictie) en poëzie. Ik ben echter niet geschikt voor het hebben van één beroep. Ik heb de afwisseling nodig met bijvoorbeeld muziekjournalistiek of het organiseren van festivals. In eerste instantie inhoudelijk, maar ook simpelweg omdat het stimulerend werkt om af en toe iets praktisch te doen, een opdracht te vervullen, een concreet resultaat te zien op de wat kortere termijn.

Zijn er nog activiteiten die je graag zou willen (en waartoe je nog geen gelegenheid had)?
Weet ik niet. Meestal ontstaan de dingen vanzelf, kom ik er na een tijdje achter welke richting ik uit aan het gaan ben en waarom. Ik heb nog nooit een beroep geambieerd, het is altijd uit interesse en leergierigheid vanzelf zo gelopen. Met Starik ben ik een heel groot poëziefestival aan het opzetten, Duizenddichters, ik zou wel graag willen dat dat van de grond komt.

Welke Nederlandse dichters lees jij en wie spreken je het meeste aan?
Uiteindelijk ben ik meer een prozalezer.
Daar staat tegenover dat ik de meeste poëzie die verschijnt op zijn minst inkijk, en dus wel veel dichters lees. Dichters die me nu invallen en waar ik van houd: Godijn, Morrien, Barnas, Wieg, Wigman, Hertmans, Reve, Van Strijtem, Oosterhoff. Wat of wie me het meest aanspreekt hangt van mijn bui af.

Van welke dichter (dood of levend) zou je wel eens een masterclass (hebben) willen volgen?
Van Gerard Reve. Die zit ergens tussen dood en levend in, heb ik begrepen. Zijn poëzie is volkomen relativerend, wars van het grote gebaar, nergens doelbewust humoristisch of ontroerend en ondertussen zeer humoristisch en ontroerend. Bij veel van zijn navolgers wordt dat alles een kunstje, bij Reve zelf niet.

Ik las dat je een roman ‘Twaalf’ op stapel hebt staan, wil je daar iets over vertellen?
Eh, ja, daar heb ik het verhaaltje nog niet zo over klaar. Een poging:
Het is een boek over een meisje en een vader. Ze leven geïsoleerd en erg in hun hoofd. De vader gaat dood en het meisje weet niet hoe daarmee verder te gaan.
Hmmmm, dit is niks. Dit is ook niet hoe het boek is of wordt.

Maar goed, Twaalf. Het is een vrij fragmentarisch boek, in de zin dat het opgebouwd is uit scènes die samen (maar niet chronologisch) een jaar of twintig beslaan, en ik het deels aan de lezer overlaat welk verband hij daartussen legt. Het verschijnt ergens komend voorjaar. Tegen die tijd hoop ik er iets wervender over te kunnen praten.

Zeist, oktober 2004
Annette van den Bosch