Levenslang
Retoucheren
Interview
met Luuk Gruwez
Verschenen
in Meander op 31 augustus 2003
De man die vriendelijk zwaaiend naar me lacht is Luuk Gruwez (1953).
Hij haalt mij af van het station nadat is gebleken dat ik de weg
niet kon vinden naar zijn huis in Hasselt. Na een kort autoritje,
een houten hekje tussen twee hagen en een paadje door het gras betreden
we zijn huurhuis. Hij woont 13 jaar in dit huis en nog langer in
Hasselt. Al sinds zijn benoeming bij het kunstonderwijs in 1976.
Zijn West-Vlaamse afkomst wordt in zijn gedichten en boeken ruimschoots
uit de doeken gedaan. Geboren in Kortrijk, jeugd doorgebracht in
Deerlijk. Opgevoed met ‘de rolluiken langs de ramen, de weggestopte
emoties achter de hand.’
‘De man met een tekort aan woede’, heeft hij zichzelf
eens genoemd. Een zachtaardige man die observeert en in de loop
van zijn leven weerbaarder is geworden ‘met het mes op tafel’.
Het overlijden van zijn ouders op jonge leeftijd (51 en 54 jaar),
de kanker die bij zijn geliefde werd geconstateerd en het overlijden
van vrienden speelden een belangrijke rol in het ontwikkelen van
het schrijversschap. Gruwez vertelt graag over schrijven. Over de
misverstanden. Hoe men hem indeelt bij de neo-romantici samen met
Jotie ’t Hooft, Miriam Van hee, Eriek Verpale. Deze schrijvers
bindt het geboortejaartal, maar geenszins hun manier van schrijven.
Gruwez steekt ook zijn bewondering voor De Conink niet onder stoelen
of banken, vooral niet voor het feit dat hij altijd wars van dogmatiek
is geweest, dat hij meningen kon herzien. Hij vertrouwde bovendien
blindelings op diens goede smaak. Van de Nederlandse dichters staan
Menno Wigman en Marjoleine de Vos hem na. Zij zijn minder op taligheid
gericht en minder fundamentalistisch dan de huidige generatie dichters
in Vlaanderen.
In de loop
der jaren bleven de centrale thema’s van Gruwez gelijk, maar
hij koos een andere invalshoek.Waar eerst het zelf, de ik centraal
staat in lyrische teksten, wordt het een ‘wij’ in aardsere
teksten die meer beeld vertonen. En nu is de periode aangebroken
van een ander ik, nu mag ook meer fantasie aan de orde komen. Het
ik is een personage geworden, waarin de dichter zich verplaatst.
Gruwez blijft zijn werk levenslang retoucheren. Weliswaar staat
hij achter de inhoud van zijn gedichten, maar de tijd leert hem
welke gedichten stilistisch blijven voldoen. Tegenwoordig zijn er
weinig schrijvers die voortdurende retoucheren.Vroeger was dat gebruikelijk,
kijk maar naar Petrarca. Schrijven en herschrijven is een biologische
impuls. Het gaat immers om een overlevering naar volgende generaties,
dan moet de laatste stand van zaken worden overgeleverd. Gruwez
schrijft niet voor de eeuwigheid, maar voor die eerstvolgende generatie,
zelfs al is die slechts enkele minuten verder dan het eigen leven.
‘Het
land van de wangen’, legt hij uit, ‘staat voor Oost
Vlaanderen, voor Hasselt, de rust de mentaliteit in dit gebied,
waar men niet iets hoeft te doen om iets te zijn. Waar aanwezigheid
vanzelfsprekend is. Dit staat lijnrecht tegenover ‘Het land
van de handen’ ,West Vlaanderen waar men moet presteren om
mee te tellen, om te mogen bestaan.’ Zowel erg jong als erg
oude mensen komen voor in zijn boeken. Met hen kan hij het beste
overweg, omdat zij nog niet of niet meer geringeloord zijn door
plicht. Ze zijn ludiek, kunnen zich veel permitteren, mogen verwennen,
eigenlijk beheren zij het vakantiedomein. De voorkeur van Gruwez
gaat uit naar het begin en het einde van het leven. ‘Iemand
die geen verleden heeft bestaat niet. Als het verleden kwijt is
moet je zelf een verleden scheppen. Maar als iets is opgeschreven
mag het worden vergeten; ik schrijf, omdat ik anders een gedicht
niet onthouden kan’. Zijn schrijven verloopt volgens een vast,
bijna maniakaal, systeem. ’s Avonds vertrekt Gruwez naar zijn
studeerkamer, neemt 2 Duvels en een glas lichter bier en dan begint
de creatieve schrijfarbeid. De biertjes zijn nodig omdat hij anders
de confrontatie met het witte blad niet aankan; zijn ingebouwde
censor zou hem het zwijgen opleggen. Onafhankelijk hoe de arbeid
vordert, hij gaat op dezelfde vooraf vastgestelde tijd naar bed.
De volgende ochtend bewerkt en herschrijft hij. En zo rijgen de
dagen zich aaneen tot het gedicht, na gemiddeld een maand, af is.
Schrijven vormt
voor Gruwez een bestaansbewijs en dan vooral als daarover gepubliceerd
wordt in kranten of als er op radio dan wel tv verslag over wordt
gedaan. Dan pas is iets maatschappelijk relevant en telt mee in
West Vlaanderen. Die façade is van belang. Na de dood van
zijn vader ontdekte hij dat zijn vader een knipselarchief bijhield
van zijn dichtactiviteiten. Gruwez was blij verrast en heeft dat
archief uit respect voor het werk van zijn vader voortgezet. Voor
hem is zijn vader de opperrechter bij wie het bestaansrecht moet
worden afgedwongen, zelfs na zijn dood. Schrijven blijft ‘strafschrijven’
een schuld inlossen aan de ouders, zijn vader. Het moet perfect
zijn. ‘Vaders dienen om tegen op te kijken, niet om mee te
praten’, zegt hij, ook al weet hij dat het een inbeelding
is. Zijn zus had namelijk niet dezelfde ideeën over zich moeten
bewijzen. In zijn gedicht ‘Volière’ heeft Gruwez
de binding met zijn vader ‘gedicht’ in meerdere betekenissen.
Dit gedicht verscheen in april 2003 in het eerste exemplaar van
het tijdschrift ‘Het liegend konijn’. Het spreekt voor
zich.
Volière
Van top tot
teen vol vogels zit mijn vader.
Er hangen korenblauwe luchten in zijn lijf
en vergezichten om bij weg te dromen
en takken waar men, vogel zijnde, graag op slaapt.
De meest diverse
soorten herbergt hij.
Bijvoorbeeld in zijn hoofd iets hoogs,
een torenvalk, een nachtegaal, een kardinaal
of welbespraakten als de papegaai, alsook de ara
uit de karaokebar.
Omstreeks zijn kolossale kont,
daar wonen enkel en alleen de doodgewonen:
kanaries, zebravinken, pimpelmezen,
meerstemmig maar saamhorig in hem thuis.
Als al die
vogels simultaan duizeling-
wekkend aan het kwetteren slaan,
kan ik de nagalm van zijn zwijgen horen.
Nooit is het stil wanneer mijn vader zwijgt.
In het schrijven
van columns voelt Gruwez zich vrijer, doordat daar niet vanaf het
begin het plichtsgevoel heeft bestaan. Daarin is meer humor en fantasie
te bespeuren dan in zijn gedichten. Hierin mag zelfs een mislukking
voorkomen. Deze vorm van schrijven geeft hem een vakantiegevoel.
Volgend jaar verschijnt er nog een boek met in kranten en tijdschriften
gepubliceerde columns, dan is het autobiografische en biografische
materiaal op en moet hij nieuwe wegen inslaan.
Het enige boek
dat Gruwez met plezier schreef was ‘de maand van Marie’.
Dit boek wordt volgend jaar op toneel gebracht. In het boek laat
hij vier vrouwen van verschillende generaties aan het woord, die
elk een eigen dialect spreken. Door hun wijze van spreken, wordt
een andere gedachtewereld geopend. Hun taal staat voor wie ze zijn.
Personages zijn pas oprecht als ze kritisch zijn in de ogen van
Gruwez. Maar dat gevoel is tweeslachtig, want het liefst zou hij
zelf als een soort Omblomov aan alle kritiek en activiteit ontsnappen.
Daarbij zou hij ook nog eens de tijd onder controle willen hebben.
Hij is een verzamelaar, net als zijn vader (die verzamelde opgezette
dieren). Door het verzamelen heeft hij controle over de wereld om
hem heen.
Poëzie
leest hij graag voor. Daarbij vormt het publiek een surrogaat vaderfiguur
voor hem. Daardoor is het uitputtend, maar hij zoekt die confrontatie
en als het klikt is hij een kwartier lang bijzonder tevreden. Aan
die enkele minuten is hij verslaafd.
Onlangs begon hij een interessant project met zijn vriend, de Vlaamse
dirigent Paul van Nevel. De première vond plaats op 4 juni
in Parijs. Hij schreef daarvoor vijf nieuwe gedichten op Petrarcische
thema’s en die las hij voor in het Frans tussen de door Orlandus
Lassus op muziek getoonzette gedichten van Petrarca. Interessant
is dat op 12 juli jl. aan Gruwez de toegang tot het muziekfestival
in de kerk van Saintes werd geweigerd vanwege het vermeende pornografische
karakter van de verzen in kwestie. Bij wijze van compromis las hij
zijn teksten in een niet-sacrale ruimte van de abdij. Van het Petrarca-programma,
dat in samenwerking met Paul van Nevel en zijn koor en orkest wordt
uitgevoerd, zijn Nederlandstalige uitvoeringen gepland in Gent (februari
2004) en Brussel (april 2004). En ik acht de kans groot dat nog
vele plaatsen zullen volgen die dit unieke project willen meebeleven.
Annette van
den Bosch
Zeist, augustus 2003
|