Annette van den Bosch
Remco Ekkersl
 
 
Informatie over Annette van den Bosch en deze site Gedichten, waaronder Vlaamse en vertaalde         Artikelen over dichtbundels en dichtbijeenkomsten Recensies van dichtbundels Interviews met dichters, uitgevers etc Over jonge dichters
Beginpagina                 Contact
 
     
  -
 

‘Het gaat om het andere wezen van de vrouw

Annette van den Bosch in gesprek met Remco Ekkers

Verschenen in Meander van 23 mei 2004

Hoe komt een man op de titel “De Feeëntrein”? Nou, dat is nogal eenvoudig, je woont als jongen in Den Helder en ziet prachtig uitgedoste meisjes het perron op stappen. En daar schrijf je dan een verhaal over, zoals Remco Ekkers (Bergen, 1941). Beter nog: je maakt het tot onderdeel van een roman, die semi-autobiografisch is. Ik mocht een voorpublicatie lezen van de roman “De Feeëntrein”, die in juni verschijnt, en hem onder meer over het boek interviewen.

Ekkers is bekend als letterkundige, dichter, essayist en criticus. “De Feeëntrein” is zijn eerste roman. Dat dit romandebuut zo lang uitbleef was een kwestie van tijdgebrek, pas na zijn vertrek uit het onderwijs had hij gelegenheid om een langere periode aaneen te schrijven.

Als ik zie wat hij allemaal heeft gepubliceerd (naast zijn baan als letterkundedocent, zijn activiteiten als recensent en interviewer bij de Vlaamse Poëziekrant en zijn lezingen/workshopcircuit over poëzie en mythen) dan ben ik stomverbaasd. Hoe is het mogelijk dat Ekkers niet veel bekender is in literair Nederland? Hij is zelf nogal nuchter over de relatief bescheiden aandacht voor zijn werk. ‘Ik houd van grensgebieden en plaats mij zelf niet graag in het middelpunt waar netwerken onderhouden moeten worden om populair te worden en te blijven. Bekendheid is ook afhankelijk van mode en geluk, maar het is moeilijk om over je eigen betekenis iets te zeggen.’ Remco Ekkers werd geboren in Bergen (NH) en verhuisde vandaar naar Den Helder, inmiddels woont hij in het landelijke dorp Zuidhorn, vlakbij Groningen. De gebeurtenissen in de Feeëntrein lopen evenwijdig met zijn eigen leven. Ook hij verliet het ouderlijk huis vanwege een meisje dat niet van katholieke herkomst was, hetgeen tot een breuk met de ouders leidde.

God was een idee, een culminatiepunt, een richtpunt en tegelijk de alles omvattende ruimte en tijd, nee, ook dat waren menselijke begrippen. God was niet te vatten. Het goddelijke niet te noemen, dat was het noemen, had mijn directeur ooit gezegd. Maar mijn vader was een levend mens, ik kon hem horen, aanraken. Ik bewonderde zijn toneel- en vioolspel, de manier waarop hij kleine grapjes maakte, hoe hij zich schoor. Hij had toch plezier in Max en hij had met haar, samen gespeeld. Hij had gespeeld en gelachen. En nu? Wie was de man die mij naar Beverwijk deporteerde, zonder één woord met mij te spreken over wat mij bezielde? Waarom negeerde hij zijn zoon? Alleen maar om de lieve vrede te bewaren met de hysterica die mijn moeder was?
(uit: De Feëentrein)

Al op zijn zestiende begon Ekkers de dogma’s van de katholieke kerk in twijfel te trekken en dat werd hem thuis niet in dank afgenomen Nog steeds wordt hij nijdig als hij merkt hoe hiërarchisch en misdadig de paus en de kerk functioneren. De kerk is indirect verantwoordelijk voor ontzettend veel doden door de jaren heen. Dat neemt niet weg dat verhalen uit de bijbel interessant zijn. Zo interessant dat hij meewerkte aan een project van Hanna van Dorssen met o.a.Karel Eijkman en Sjoerd Kuyper om een geïllustreerde kinderbijbel te maken. (Het hoogste woord, uitg. Fontein).
Hij heeft naast poëzie voor volwassenen diverse dichtbundels voor kinderen geschreven. ‘Er is voor mij geen wezenlijk verschil tussen poëzie voor jongeren en voor volwassenen. De onderwerpen zijn hetzelfde: liefde, dood, angst, eenzaamheid en schuld, alleen de syntaxis, de moeilijkheidsgraad van de taal is anders. Je moet er rekening mee houden dat kinderen minder levenservaring en kennis hebben. Daarnaast moet jeugdpoëzie iets opgewekter zijn, althans niet cynisch, bitter of nihilistisch.’

De prettige herinneringen aan zijn eigen jeugd worden onder meer gevormd door zijn vader die viool speelde en zijn eigen orkest dirigeerde. Hij regisseerde bovendien toneelstukken en speelde zelf toneel. Ook Remco Ekkers regisseerde en speelde jarenlang. Zijn taalgevoeligheid heeft hij van zijn vader, die goede brieven schreef. Er werd thuis veel gelezen, maar niet in genres die Remco aanspraken. Hij heeft bij de plaats Zeist (waar ik woon) een speciale herinnering. ‘We deden af en toe aan woningruil met mensen in Zeist. Op de kamer van mijn leeftijdgenootje in Zeist stond een prachtige grote beer, daar was ik dol op. Natuurlijk mocht ik die beer niet meenemen. Nog steeds als ik teddyberen zie, ruik ik eraan, de reuk van iets dat ik wilde bezitten, van iets waardevols.’ Dat is nu inderdaad wel anders met al het speelgoed dat er voor kinderen is concluderen we. ‘Maar toch, soms is iets waardevoller als je het juist niet bezit. Ik herinner me dat ik eens een bos bloemen, die ik bij een optreden had gekregen, in de trein liet liggen. Die bos staat diep in mijn geheugen gegrift, meer dan alle bossen die wel in de vaas op tafel kwamen. Waar zou die bos terecht zijn gekomen, wie zou de bos hebben meegenomen, wie is er gelukkig mee geworden?’

De vader van Ekkers overleed op wat we nu een tamelijk jonge leeftijd (61) noemen. ‘Ik vind het jammer dat we niet meer contact hebben gehad met elkaar, dat we niets meer goed konden maken. Ik heb aan mijn vader een dierbare herinnering, hij gaf me een immens en belangrijk cadeau: de grote ‘Knuvelder’ (net als in ‘De Feeëntrein’), destijds het belangrijkste overzicht van de Nederlandstalige literatuur. Op dat moment voelde ik me als volwassen zoon erkend. Ik realiseerde me dat mijn vader besefte wat voor mij het belangrijkste in het leven was en ik realiseerde me eveneens dat het iets was waar hij zelf ook naar verlangd had.’
Ekkers was 27 toen zijn vader overleed en hij had zelf inmiddels een zoon, die zijn vader gelukkig wel gezien heeft. Zijn leven lang verlangde hij naar een dochter, maar hij kreeg zoons. Hij is daar natuurlijk gelukkig mee, maar dat is de reden waarom het boek de Feeëntrein is geschreven in de vorm van een brief aan een kleindochter:

Lieve Philippine,

Je bent er nog niet eens en misschien kom je niet. Toch wil ik je schrijven, alsof je er was. Je bent zestien jaar. Jouw wereld lijkt nog maar een beetje op de mijne toen ik in Den Helder naar de HBS ging en ik wil je vertellen hoe dat was. Bovendien was ik een jongen en dat maakt nog al veel verschil.
(uit: De Feeëntrein)

We spreken over zijn fascinatie voor vrouwen die al van kindsbeen blijkt te bestaan. ‘Vroeger dacht ik: “Meisjes zijn onbereikbaar, zij verbergen een geheim”, maar ik wist niet te achterhalen waar dat uit bestond. Het ging niet om ‘het kleine verschil’. Inmiddels weet ik dat het gaat om het andere wezen van de vrouw. Zij hebben meer contact met emoties, hebben meer contact met het leven en de natuur (alleen al door het feit dat ze leven voortbrengen en uitdragen), ze zijn vredelievend en volhouders. Dit in tegenstelling tot mannen die zakelijk, rationeel en oorlogszuchtig zijn. Let op: dit zijn stereotypische verschillen. Er zijn vrouwelijke mannen en mannelijke vrouwen. Mannen willen scoren en vrouwen houden de doorgaande lijn in de gaten, wat dat betreft vullen mannen en vrouwen elkaar prima aan. Ze hebben niet dezelfde eigenschappen, maar wel elk hun eigen kwaliteiten. Tegenpolen worden naar elkaar toegetrokken: Eros en Thanatos raken elkaar. In onze literatuurgeschiedenis zijn sterke vrouwelijke schrijfsters te vinden, die bewonder ik enorm. Denk maar aan Hadewijch, Anna Bijns, Suster Bertken, de zusjes Roemer Visscher, Betje Wolff en Aagje Deken, Helène Schwartz en Henriëtte Roland Holst. In de vorige eeuw Ida Gerhardt en Vasalis. Het lijkt of er op dit moment een inhaalslag plaatsvindt van de vrouwen in de literatuur, daar ben ik blij om want ik ben voor gelijkberechtiging en beloning van vrouwen in alle opzichten.’
Nu begrijp ik hoe Ekkers zo prachtig kon beschrijven hoe de Feeën op het perron aankomen. Dat moet voor deze jongen uit Den Helder zo ongeveer een hemel op aarde zijn geweest. Een wolk meisjes in de prachtigste kleren, die komen voor het jaarlijks bal in Den Helder.

De trein was lang. Ik dacht toen dat de trein uit Maastricht kwam en op allerlei tussenstations feeën opnam. Als de feeën instapten, herkenden ze elkaar dan? Reisden ze samen? Ze praatten over hun jurken natuurlijk. Ik kende van het vorige jaar de adembenemende, wijd uitstaande tulen jurken. Het thema was dit jaar een Turkse serail, sprookjes van duizend en één nacht. Het Paleis werd in een week omgetoverd tot een onbekende doolhof.
Ik liep door de lege trein. Hier zaten zij. Allemaal grote meisjes of jonge vrouwen, met lange jurken, hoge hakken. 'Wat is het hier kaal,' zeiden ze. 'Geen bomen. En de bomen die er zijn, hangen naar het oosten. O, die wind, ik zou hier nooit willen wonen. Ruik je de zeelucht?'
Hier zaten ze, draaiden, keken naar buiten, zuchtten, lachten. Hun geur hing nog in de trein. Een geur die ik kende van de badkamer, maar minder fris, vreemder ook. Een chaos van geuren.
Een conducteur kwam mij tegemoet.

(uit: De Feeëntrein)

Ekkers noemt zichzelf voornamelijk dichter. ‘Poëzie is de grootste kunstvorm. De poëzie brengt muzikaliteit, klank, beeldende kunst, vorm en gedachten bij elkaar op een kernachtige wijze. Om dat te bereiken schrijf ik bewust zo eenvoudig mogelijk, met een nauwkeurig evenwicht tussen informatie en weglaten. Ik gebruik geen versieringen en geen metaforen, wel af en toe een beeld, dat volstaat.’ Hij debuteerde op 38-jarige leeftijd met de bundel ‘Buurman’ (1979) die werd uitgebracht in de Slibreeks, waarvan 3 drukken verschenen (1000 stuks). Daarna verschenen nog een tiental dichtbundels voor volwassenen en dichtbundels voor kinderen. Deze maand kwam de dichtbundel ‘Vreemd Lezen’ uit, met daarin het prachtige titelgedicht:

Vreemd lezen

Ik lig soms met mijn ogen dicht
een vreemd boek te lezen.
Mijn ogen gaan zoals het hoort
van links naar rechts en naar beneden
en het is interessant wat ik lees
totdat ik op vreemde woorden stuit
en me afvraag wat ik lees:
Het stemamisme is van...¹
Ja van wat? En dan verdwijnt
de tekst: ik heb geen boek
al zou ik er graag over lezen.
Het was allemaal helder
tot ik me afvroeg
waar het eigenlijk over ging.

(Uit: Vreemd lezen)

Er ligt nog een nieuwe dichtbundel op de plank: De Alice voorbij. Deze gaat over alles wat kapot gaat, over terrorisme, over de onverschilligheid van het landschap. De natuur gaat voorbij aan extreme gebeurtenissen alsof er niets aan de hand is. Een aantal van de gedichten uit deze bundel is te lezen op zijn homepage (remcoekkers.tk).

‘Als dichter moet je in het leven staan en naast schrijven ook een ‘normaal’ beroep uitoefenen’, vindt Ekkers, ‘daardoor doe je de ervaring op die nodig is om tot goed werk te komen.’ Hij is geen voorstander van afstandelijke dichters, die in een ivoren toren hun boeken produceren. ‘Een maatschappelijke functie buiten het dichterschap is belangrijk, omdat het bezwaar bestaat dat de dichter anders etherisch gaat schrijven, los van de werkelijkheid. Overigens geldt dit ook voor schilders en andere beroepen in de kunst. Pas vanaf de Romantiek is het idee opgekomen dat de kunstenaar fulltime kunstenaar zou moeten zijn. Schrijven is niet per definitie een openbare functie. Een schrijver hoeft voor mij geen politieke stelling te nemen.’

Ekkers werkt al zeventwintig jaar voor de, in Gent gevestigde, Poëziekrant. ‘Met Gent voel ik verwantschap. Er lijkt een lijn te lopen langs de kust, van Groningen tot Gent. We horen bovendien van oudsher tot hetzelfde taalgebied, pas in de 17e eeuw overvleugelde het Noorden het Zuiden. Ik ben voorstander van de taalgrens als nationaliteitsgrens. De Poëziekrant is het enige Nederlandstalige literaire tijdschrift dat de hele poëzie beschrijft, we kiezen niet voor een school of stroming. Het is een belangrijk en interessant blad dat internationale belangstelling heeft en een poging doet Nederlandse en Vlaamse poëzie onder de aandacht te brengen. Die vrijheid en het brede gebied zijn voor mij bijzonder aantrekkelijk.’

Ik vind het wat vreemd om iemand te interviewen die zelf zo’n grote naam heeft op interviewgebied, maar al snel kom ik erachter dat we eenzelfde uitgangspunt hanteren. We willen allebei de geïnterviewde zo goed mogelijk tot zijn recht laten komen.

We spreken verder nog over de door Ekkers bewonderde schrijfsters Astrid Lampe en Fritzi Harmsen van der Beek. Daarnaast spuien we onze gal over Pfeijffers onterechte aanvallen op Koplands persoon en Ekkers vertrouwt me nog meer interessante dingen toe. Zoals dat Faverey een pestkop was, die ondanks zijn eigen beweringen, toch wel degelijk op de hoogte was van de literatuur. Dat hij zeker andere dichters las, zij het soms in een razend tempo en met een snel oordeel. ‘Waarbij hij steevast opmerkte dat zijn eigen werk beter was’.

Ekkers ergert zich aan de hysterie rondom het boek, de emotiecultuur en het zap-lezen. ‘Het is irritant dat iedereen hetzelfde leest. Er zijn nauwelijks interessante programma’s die boeken op gepaste wijze behandelen.’ Aan het eind van ons gesprek vraag ik mij af in welk programma hij zijn nieuwe roman zou willen promoten. We komen uit bij RAM, het enige tv programma op het moment dat oprechte aandacht aan cultuur besteedt. Ik hoop hem daarin binnenkort te zien. Ekkers laat zich daar niet op voor staan. ‘Het belangrijkste is dat het boek er is. “Tel je zegeningen”, zegt mijn vrouw altijd, en dat doe ik.’

Remco Ekkers, De Feeëntrein, Brieven aan Philippine, Kleine Uil, Groningen 2004-05-15
Remco Ekkers, Vreemd lezen, Di-Vers, Amsterdam 2004


Annette van den Bosch
Zeist, mei 2004