twijfelloos en opgestreken staat ze langs de
kant
het meisje - doorgestoken kaarten –
modder aan haar ongewassen kinderhand
staart naar de mannen om haar heen
geen benen onbedekt
de haardracht zedig met een scheiding
ver
heel ver
verwijderd van het doel
staat zij
zij leest de dood in alle ogen
spreekt over spelletjes en jongens uit de klas
en overtuigt hen opgetogen van haar welverdiende
punten in de rekenles, veroveren van land
hoe hard en ongenadig
spring-sprong-en ze haar na