De 26e nacht van de poëzie begon geweldig
met H.C. ten Berge die op slamachtige wijze zijn gedicht over voorzetsels
voordroeg. Het publiek klapte enthousiast ook bij het vervolg van
zijn voordracht waarin hij werk uit zijn laatste bundel ‘Het
vertrapte mysterie’ ten gehore bracht.
Er waren dit keer veel dichters die enthousiast
werden onthaald, zoals Pieter Boskma en Peter Holvoet-Hanssen. De
eerste met een sobere en daardoor indringende toon, de tweede met
een sprookjesachtige vertelkunst. Holvoet-Hanssen gebruikte mondharmonica
en zangstem om zijn voordracht kracht bij te zetten. Een juiste
dosering van dramatisch effect enerzijds en droge humor anderzijds
leidde tot een bijzondere belevenis van het werk uit zijn bundel
‘Spilonga’, genoemd naar het melaatseneiland bij Kreta.
Vrouwen waren goed vertegenwoordigd met een aantal
nieuwe stemmen. Peggy Verzett en Liesbeth Lagemaat overtuigden nog
niet, maar dit kan gebrek aan ervaring op een groot podium zijn.
De teksten kwamen niet tot hun recht. Verzett bracht te weinig variatie
in haar voordracht, Lagemaat was te theatraal, waardoor haar teksten
ondersneeuwden. Esther Jansma bracht het er duidelijk beter af,
haar gedichten hadden het kwetsbare en licht ontwrichtende van haar
bundel ‘Hier is de tijd’. Ook Vrouwkje Tuinman droeg
gedichten voor die aansloegen door inhoud en presentatie. Schijnbaar
simpele registraties van menselijk handelen, maakt zij tot bijzonderheden.
Zoals het leegmaken van de haakjes voor de jassen van bezoekers.
En er dan ook aan hechten dat ze precies daar terecht komen.
Anton Korteweg (Piet Piryns: ‘Nu hij niet
meer presenteert kan hij optreden, dat is een voordeel’) en
Ivo de Wijs hadden als vanouds de lachers op hun hand, maar ook
de grimlichjes.
Bij de eerbiedwaardige dichters Kouwenaar en Eijkelboom
liet het geluid te wensen over, dit was te wijten aan de microfoons,
die duidelijk niet afgesteld waren op dichters die diep over het
papier gebogen hun werk voorlezen. Gelukkig brachten ze bekend werk,
zodat de intentie belangrijker werd dan de tekst. Ze werden duidelijk
gewaardeerd door het publiek.
Verrassend was de voordracht van de bijna blinde
Friese dichter Tjsêbbe Hettinga. Melodieus klonken de Friese
woorden door Vredenburg. Er zat beweging en klank in deze gedichten,
die op de schermen in vertaling geprojecteerd werd. Hettinga was
de enige dichter die teruggehaald werd om nog eens extra applaus
in ontvangst te nemen voor zijn poëzie waarin een leven voorbij
trok.
Debutant Micha Hamel begon met een gedicht uit
zijn bundel ‘Alle enen opgeteld’. Helaas bracht hij
het gedicht alsof hij niet wist wat hij zelf zei. Het gedicht is
prachtig, de uitwerking liet te wensen over. Als parodie op Aap
Noot Mies schreef hij een tekst die eindigt op Aap neukt Mies. Hierin
leek hij zich meer verdiept te hebben, want de verwondering over
het plaatsen van woorden naast elkaar, het ontdekken van de betekenis
kwam in zijn voordracht duidelijk naar voren.
In de wandelgangen waren boekverkopers en tijdschriften
actief, evenals voorgaande jaren. Bijzonder en publiekstrekkend
was Alexis van Roode bij de stand van Poëziecircus Utrecht,
die uit zijn hoofd enkele gedichten voordroeg, zoals ‘de lepidopterist’
Naaien kan ik niet,
maar des te behendiger
prik ik vlinders op karton
wel tien tot vijftien op een kaart.
’s Nachts word ik wakker
van geritsel.
(Uit zijn debuutbundel: ‘Geef mij een wonder’, fragment
van ‘de lepidopterist’).
Door Piet Piryns werd Diana Ozon aangekondigd als
een kruising tussen Simon Vinkenoog en Blondie, hetgeen ze inderdaad
waarmaakte in haar teksten. Niet erg origineel, maar wel met verve
gebracht.
Af en toe komt Zwagerman sloom uit de hoek, maar
poëzie ligt hem goed. Dat viel me bij een vorig optreden ook
al op. Ik ben geen fan van zijn werk, maar toch. Door timing en
ritme in zijn gedichten vergeef je Roeshoofd (uit de bundel ‘Roeshoofd
hemelt’) bijna dat hij meisjes wil verkrachten. Enigszins
fel werd Zwagerman in zijn aanklacht naar de ouders van Roeshoofd,
ook dat werkte goed.
Van Buelens, Leeflang en Starik is me weinig bijgebleven.Tijdens
deze nacht waren er voor mij, naast de genoemde Boskma en Holvoet-Hanssen,
twee toppers bij de dichters. De eerste is Thomas Möhlmann
die uit zijn debuutbundel ‘De vloeibare jongen’ las
met prachtige dictie. Hij sloot af met een aangrijpend gedicht over
een moeder in de boom. Dit laatste gedicht is na te lezen in de
dichtbundel van deze nacht. Een fragment hieruit ter illustratie.
Moeder kom uit de boom
met je draadje en de hele dag
geen mens gesproken geen vogel
gestrikt
De tweede topper is Charles Ducal, de Belgische
dichter die na acht jaar binnenkort met een bundel uitkomt. Hij
kwam, zag en overwon de zaal met gedichten over varkens, over de
liefde en over het leven. Vooral het laatste gedicht waarin hij
een link legde tussen Lenin, Jezus en Afghanistan werd met een donderend
applaus ontvangen.
Kees van Domselaar kwam als laatste dichter lang
niet slecht uit de hoek met gedichten uit zijn debuutbundel. De
tijd en de seizoenen speelden in zijn gedichten een voorname rol.
De dichters Ten Berge, Kouwenaar en Eijkelboom gingen hem daarin
voor vannacht. Ik ben benieuwd hoe hij volgend jaar de nacht gaat
openen.
Interessante bands waren er dit keer ook. Vooral
de Jazz Juniors met leden tussen de 10 en 15 jaar brachten het publiek
in vervoering. Jammer was dat de cd’s na hun vertrek niet
meer te koop waren bij Vredenburg. Dat zou veel geld hebben opgebracht
voor de trip naar New York die ze binnenkort gaan maken. Commercieel
inzicht ontbrak niet bij de Nighthawks at the Diner. Zij sleten
hun cd’s bij de uitgang en daar werd gretig van gekocht. Terecht,
want zij brachten een bijzonder swingend einde aan de avond met
muziek die verwantschap toont met Tom Waits. Bij het opstaan heb
ik de nummers nog eens goed beluisterd, fantastisch.
Menno Wigman was naast Piet Piryns een uitstekende
presentator. Om half vier rondde hij af met een gedicht van JC Bloem:
‘Nachtegalen’.
Annette van den Bosch
Zeist, 26 maart 2006